ei en ij Flashcards
(17 cards)
pap/ massa, handwerk
brij, brei
gereedschap, rijden
gerei, gerij
pijn hebben/toestaan, voorgaan/besturen
lijden, leiden
stof/hooi-, meisje
mijt, meid
naar beneden hellen, buigen uit beleefdheid
neigen, nijgen
-en boog, niveau
pijl, peil
metingen uit, pilaar
peiler, pijler
stijgen, naar een ander land gaan
rijzen, reizen
die omhoog gaat, constructie, op achterste benen staan
steigen, steiger, stijger, stijgeren
omhoog, manier
steil, stijl
twijfelen vs weifelen
wijder maken van iets, over iets
uitwijden, uitweiden
versieren, een akte opmaken
verleiden, verlijden
met zorg neerleggen, iemand iets toegeven
vlijen, in het gevlij komen
naar de mond prate
vleien
breed/ uitgestrekt, groot/ruim en waar de koeien staan
wijd, weids
grazen, zegenen
weiden, wijden