H2 aaneenschrijven- opletten met volgende woorden Flashcards
(14 cards)
1
Q
al – gauw, weer
A
algauw, alweer
2
Q
als– ook, nog
A
alsook, alsnog
3
Q
dank zij
A
dankzij
4
Q
des te, onder, zonder, + meer
A
alles van elkaar
5
Q
even – eens, min, zeer
A
eveneens, evenmin, evenzeer
6
Q
in– geval van, spe, tegen deel, zake
A
in geval van (MAAR ingeval) , in spe, integendeel, inzake
7
Q
naar mate
A
naarmate
8
Q
per se
A
per se
9
Q
te –gelijker tijd, meer, midden van
A
tegelijkertijd, te meer, te midden van
10
Q
ten dele
A
ten dele
11
Q
ter— zake, zelfder tijd, zijde
A
ter zake, terzelfder tijd, terzijde
12
Q
tot nog toe
A
tot nog toe
13
Q
van te voren
A
van tevoren
14
Q
zo nodig
A
zo nodig