H2 aaneenschrijven - betekenisverschillen Flashcards
(10 cards)
1
Q
alles behalve
A
om uitzondering te maken ‘Hij eet alles behalve konijn’
2
Q
allesbehalve
A
volstrekt niet ‘dat is allesbehalve goed’
3
Q
evengoed
A
bewering geld in dezelfde maten voor iemand anders ‘Ze hadden evengoed naar zee kunnen rijden’
4
Q
even goed
A
in gelijke mate ‘zij loopt even goed als mannelijke athleten’
5
Q
tenminste
A
in ieder geval ‘hij is tenminste lief tegen mij”
6
Q
ten minste
A
minimum ‘hij heeft ten minste 1000 euro op zijn rekening”
7
Q
tenslotte
A
immers ‘hij is tenslotte een leuke man”
8
Q
ten slotte
A
als laatste ‘hij onderzocht de zaak en ten slotte schreef hij er een stukje over”
9
Q
hoelang
A
duur “hoelang duur het tot hij hier is”
10
Q
hoe lang
A
lengte ‘hoe lang is jullie tuin”