Einhard, Vita Karoli Magni, hoofdstuk 22

Question 1

ac

Answer 1

voegwoord
en

Question 2

ad-

Answer 2

prefix bij werkwoorden
aan-

Question 3

aequus

Answer 3

aequa, aequum
1. effen
2. gelijk
3. rechtvaardig

Question 4

amplus

Answer 4

ampla, amplum
1. ruim
2. belangrijk

Question 5

atque

Answer 5

voegwoord
en

Question 6

auctoritas

Answer 6

auctoritatis (vr.)
1. macht
2. aanzien

Question 7

-(b)ilis

Answer 7

-is, -e
achtervoegsel bij adjectieven
-lijk

Question 8

caput

Answer 8

capitis (onz.)
hoofd

Question 9

cedere

Answer 9

cedo, cessi, cessum
1. voortgaan
2. weggaan

Question 10

ceterus

Answer 10

cetera, ceterum
overig

Question 11

convenire

Answer 11

convenio, conveni, conventum
1. samenkomen
2. overeenkomen

Question 12

corpus

Answer 12

corporis (onz.)
lichaam

Question 13

dignus

Answer 13

digna, dignum + abl.
waard(ig)

Question 14

excedere

Answer 14

excedo, excessi, excessum
weggaan

Question 15

facies

Answer 15

faciei (vr.)
1. gezicht
2. uiterlijk

Question 16

forma

Answer 16

formae (vr.)
1. vorm
2. schoonheid

Question 17

habere

Answer 17

habeo, habui, habitum
1. hebben
2. beschouwen als

Question 18

habitus

Answer 18

habitus (m.)
houding

Question 19

iacere

Answer 19

iacio, ieci, iactum
werpen

Question 20

in-

Answer 20

prefix bij werkwoorden
in-

Question 21

ius

Answer 21

iuris (onz.)
recht

Question 22

iustitia

Answer 22

iustitiae (vr.)
rechtvaardigheid

Question 23

laetus

Answer 23

laeta, laetum
vrolijk

Question 24

membrum

Answer 24

membri (onz.)
1. lichaamsdeel
2. (mv) ledematen

Question 25

nam

Answer 25

voegwoord want

Question 26

oculus

Answer 26

oculi (m) oog

Question 27

paulo

Answer 27

bijwoord een beetje

Question 28

paulum

Answer 28

bijwoord een beetje

Question 29

pes

Answer 29

pedis (m) voet

Question 30

prae-

Answer 30

prefix bij naamwoorden zeer

Question 31

pro-

Answer 31

prefix bij werkwoorden voor-

Question 32

pulcher

Answer 32

pulchra, pulchrum mooi

Question 33

quaerere

Answer 33

quaero, quaesivi, quaesitum 1. zoeken 2. vragen 3. nastreven

Question 34

quam

Answer 34

bijwoord 1. hoe (bij adj of bijwoord) 2. dan (na comparatief) 3. zo...mogelijk (bij een superlatief)

Question 35

quamquam

Answer 35

voegwoord + ind. hoewel

Question 36

quidem

Answer 36

bijwoord 1. zeker 2. tenminste 3. maar 4. weliswaar

Question 37

sed

Answer 37

voegwoord maar

Question 38

sedere

Answer 38

sedeo, sedi, sessum zitten

Question 39

stare

Answer 39

sto, steti, statum staan

Question 40

suus

Answer 40

sua, suum zijn/haar/hun

Question 41

tam

Answer 41

bijwoord zo (bij een adj of bijwoord)

Question 42

tamen

Answer 42

bijwoord toch

Question 43

-tas

Answer 43

-tatis (vr.) achtervoegsel bij substantieven -heid (duidt een eigenschap aan)

Question 44

totus

Answer 44

tota, totum geheel

Question 45

-tudo

Answer 45

-dinis (vr.) achtervoegsel bij substantieven -heid (duidt een eigenschap aan)

Question 46

-ulus

Answer 46

-olus / -ellus achtervoegsel verkleinwoord

Question 47

unde

Answer 47

bijwoord vanwaar

Question 48

videri

Answer 48

videor, visus sum schijnen

Question 49

vir

Answer 49

viri (m.) man

Question 50

vox

Answer 50

vocis (vr.) stem