frans Flashcards
(127 cards)
1
Q
La France
A
Frankrijk
2
Q
les vacances
A
de vakantie
3
Q
la piscine
A
het zwembad
4
Q
un peu
A
een beetje
5
Q
attention
A
pas op
6
Q
je suis
A
ik ben
7
Q
tu parles
A
jij spreekt
8
Q
francais
A
frans
9
Q
salut
A
hoi
10
Q
bonjour
A
hallo, goedendag
11
Q
petit
A
klein
12
Q
grand
A
groot
13
Q
d’accord
A
oke
14
Q
mais
A
maar
15
Q
pour
A
voor
16
Q
et
A
en
17
Q
bien
A
goed
18
Q
j’aime
A
ik vind het leuk
19
Q
on joue
A
wij spelen
20
Q
j’habite
A
ik woon
21
Q
Comment tu t’appelles?
A
Hoe heet jij?
22
Q
Je m’appelle Roos
A
Ik heet Roos
23
Q
Tu habites ou?
A
Waar woon jij?
24
Q
J’habite a Zwolle
A
Ik woon in Zwolle
25
la famille
de familie, het gezin
26
le frere
de broer
27
la soeur
de zus
28
le chien
de hond
29
le chat
de kat
30
le poisson
de vis
31
le jour
de dag
32
la fille
het meisje
33
le garcon
de jongen
34
le copain
de vriend
35
la tente
de tent
36
il y a
er is, er zijn
37
ici
hier
38
aussi
ook
39
pourquoi
waarom
40
donc
dus
41
on reste
wij blijven
42
c'est
het is
43
bon appetit
eet smakelijk
44
et toi?
en jij?
45
Bonjour, ca va?
Hallo, hoe gaat het?
46
Ca va bien, et toi?
Het gaat goed, en met jou?
47
C'est quoi?
Wat is dat?
48
C'est un chien
Dat is een hond
49
la plage
het strand
50
la mer
de zee
51
le probleme
het probleem
52
le message
het bericht
53
le truc
het ding
54
regarde
kijk
55
aider
helpen
56
on adore
wij zijn gek op
57
merci
bedankt
58
de rien
niets te danken
59
aujourd'hui
vandaag
60
voila
hier is, hier zijn
61
alors
dan
62
peut-etre
misschien
63
beaucoop
veel
64
dans
in
65
quelque chose
iets
66
beau
mooi
67
super
super
68
Quel est ton numero de téléphone?
Wat is jouw telefoonnummer?
69
Mon numéro, c'est le ......
Mijn nummer is .....
70
Et toi, tu as quel age?
En jij, hoe oud ben jij?
71
Moi, j'ai douze ans
Ik ben twaalf jaar
72
demain
morgen
73
le père
de vader
74
la mère
de moeder
75
le cousin
de neef
76
la cousine
de nicht
77
l'oncle
de oom
78
la tante
de tante
79
le grand-père
de grootvader
80
la grand-mère
de grootmoeder
81
le jardin
de tuin
82
la photo
de foto
83
la musique
de muziek
84
le dessin
de tekening
85
le prix
de prijs
86
drôle
grappig
87
fou
gek
88
on rigole
wij lachen
89
souvent
vaak
90
toujours
altijd
91
avec
met
92
vraiment
echt
93
tu as un frere?
heb je een broer?
94
Oui, j'ai un frere, Romain
Ja ik heb een broer, Romain
95
Il a quel âge?
Hoe oud is hij?
96
Il a treize ans
Hij is 13 jaar
97
Au revoir
tot ziens
98
À plus
Tot later
99
j'ai
ik heb
100
tu as
jij hebt
101
il a
hij/zij heeft
102
elle a
hij/zij heeft
103
elle a
hij/zij heeft
104
frankrijk
la france
105
de vakantie
les vacances
106
het zwembad
la piscine
107
een beetje
un peu
108
pas op
attention
109
ik ben
je suis
110
jij spreekt
tu parles
111
frans
francais
112
hoi
salut
113
hallo, goedendag
bonjour
114
klein
petit
115
groot
grand
116
oke
d'accord
117
maar
mais
118
voor
pour
119
en
et
120
goed
bien
121
ik vind het leuk
j'aime
122
wij spelen
on joue
123
j'habite
ik woon
124
hoe heet jij?
Comment tu t'appelles
125
ik heet roos
Je m'appelle roos
126
waar woon jij
Tu habites où?
127
ik woon in zwolle
J'habite à zwolle