Frequentie 1 - 529-792 Flashcards
(264 cards)
ἀμύνω
[ἤμυνα, √αμῠν]
WW. TH. (stam eindigend op liquidae -λ, -ρ, -ν, -μ)
afweren ; vergelden
Ⓜ zich verdedigen, zich wreken
δεσπότης
SUBST. 1 M. (mannelijk op -ης)
heer des huizes
heerser
bezitter
χρυσοῦς, -ῆ, -οῦν (~ χρύσεος)
ADJ. 1/2 (op -οῦς, -ῆ, -οῦν)
gouden
στόμα
[στόματος]
SUBST. 3 O. (occlusiefstam op -μα, gen. -ματος)
mond
monding, ingang, opening
ἑκατόν
TLW.
honderd
ὀξύς, -εῖα, -ύ
ADJ. AND. (op -ύς, -εῖα, -ύ)
scherp, puntig
snel
ἰσχυρός, -ά, -όν
(↔︎ ἀσθενής)
ADJ. 1/2 (op -ος, (-α), -ον)
sterk
τίκτω 🪶
[ἔτεκον, √τεκ]
WW. TH. (occlusiefstam op dorsaal)
ter wereld brengen, baren
voortbrengen
κινδυνεύω
WW. TH. (klinkerstam, niet contract op -ίω of -ύω)
gevaar lopen, risico nemen
een reële kans lopen
παρέρχομαι
[⏷ ἔρχομαι]
[παρῆλθον]
WW. ONR.
voorbijgaan ; passeren ; ontgaan
overtreffen
ἄνω
BW. - VZ.
(van beneden naar) boven, op + G
ἀπολείπω
[⏷ λείπω]
[ἀπέλιπον, √λ(ε)ιπ]
WW. TH. (occlusiefstam op labiaal)
verlaten, achterlaten
φάσκω
[-]
WW. TH. (stam met affix -ν, -σκ, -αν-, -ν-)
beweren
ἔνειμι
[⏷ εἰμί]
[ἐνεγενόμην, √εσ ; σ]
WW. ONR.
zijn in, zijn onder
mogelijk zijn, in de macht liggen
πίνω
[√ἔπιον]
WW. ONR.
drinken
ἀποδείκνυμι
[⏷ δείκνυμι]
[ἔδειξα, √δεικ(νυ)]
WW. ATH. (volgens δείκνυμι)
aantonen
aanstellen tot, maken tot
ἅπτω
[ἧψα, √ἀφ]
WW. TH. (occlusiefstam op labiaal)
binden, aanknopen
aansteken, in brand steken
Ⓜ aanraken + G
Ⓜ aanpakken, zich toeleggen op ; bereiken
ἀποφαίνω
[⏷ φαίνω]
[ἀπέφηνα]
WW. TH. (stam eindigend op liquidae -λ, -ρ, -ν, -μ)
aantonen
voorstellen als, benoemen (iemand tot iets: A℗ ; Aⓩ)
Ⓜ zich uiten, zijn mening bekendmaken
βοῦς
[βοός]
SUBST. 3 M./V. (onregelmatig)
rund, koe
χωρίς
BW. - VZ.
gescheiden, uitgezonderd van + G
ἀνά
VZ.
langs … omhoog, … op + A
volgens, overeenkomstig + A
ἐπιθυμέω
WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)
verlangen naar + G
φόνος
SUBST. 2 M. (mannelijk op -ος)
moord
πρόσθεν
BW. - VZ.
vooraan, vroeger
voor + G