Gedrag pedagogie Flashcards

(58 cards)

1
Q

Wat is pedagogie?

A

De wetenschap of kunst van het opvoeden, onderwijzen en begeleiden van kinderen en jongeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is het doel van pedagogie?

A

Het bevorderen van de persoonlijke en maatschappelijke ontwikkeling om zo bij te dragen aan het eigen en het welzijn van anderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is pedagogiek?

A

De academische studie rond pedagogie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is orthopedagogiek?

A

De specialisatie van kinderen en jongeren met speciale behoeften of problemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is het standpunt van nature rond opvoeden?

A

De erfelijke aanleg bepaalt de ontwikkeling. Enkel kenmerken die er al zijn kan je ontplooien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het standpunt van nurture rond opvoeden?

A

De omgeving bepaalt de ontwikkeling. Je wordt geboren als onbeschreven blad.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het standpunt van Sartre rond opvoeden?

A

Het existentialisme. De mens is niet vatbaar voor opvoeding want de mens is volledig vrij en verantwoordelijk voor zijn keuzes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de opvoedingsmileus?

A
  1. Primair
  2. Secundair
  3. Tertiair
  4. Quartair
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het primaire opvoedingsmilieu?

A

Dit is de gezinsomgeving en de naaste familie. Zij oefenen de meeste invloed uit. De 1e jaren zijn cruciaal en leggen de basis voor de emotionele, cognitieve en sociale ontwikkeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is het secundaire opvoedingsmileu?

A

Dit zijn de beroepsopvoeders. Zij hebben vaardigheden rond opvoeden en zijn pedagogisch bekwaam, bv. leerkrachten of logopedist.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is het tertiaire opvoedingsniveau?

A

Dit zijn georganiseerde activiteiten in de vrije tijd. Het doel is om zelfdiscipline en verantwoordelijkheid aan te leren en de kinderen voor te bereiden op het volwassen leven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is pedagogisering?

A

Het tertiaire opvoedingsniveau neemt steeds meer van de vrije tijd van de kinderen in.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is het quartaire opvoedingsmilieu?

A

Dit is de maatschappij met regels, wetten en media, bv. de regels rond kinderbijslag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Van wie is het bio-ecologisch model?

A

Bronfenbrenner

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is het bio-ecologisch model?

A

Volgens Bronfenbrenner beïnvloede de milieus elkaar. Ontwikkeling is het aanpassen van kind aan de omgeving en omgekeerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn de systemen van het bio-ecologisch model?

A
  1. Microsysteem
  2. Mesosysteem
  3. Exosysteem
  4. Macrosysteem
  5. Chronosysteem
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is het microsysteem?

A

Dit zijn dagelijkse en directe interacties met vaste gesprekspartners, bv. gezin, school. Je hebt:
1. Materiële aspecten: de buurt, gebouwen, speelgoed
2. Sociale aspecten: taakverdeling, activiteiten
Er is sprake van wederzijdse beïnvloeding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is het mesosysteem?

A

Dit zijn interacties tussen de personen uit het microsysteem onderling, bv. de ouders en de school. Hier is de … van de relatie belangrijk:
1. Kwaliteit (goed of slecht)
2. Frequentie (hoe vaak contact)
3. Waardering (overwaardering of afwijzing)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is het exosysteem?

A

Hier heeft het kind geen direct contact mee, maar het heeft wel een directe invloed op het kind, bv. de werkbaas van de ouders.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is het macrosysteem?

A

Dit zijn de culturele invloeden, zoals het onderwijsbeleid, kindergeld, schoolplicht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is het chronosysteem?

A

Dit is hoe de maatschappij en het kind evolueert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Welk model is van Bakker?

A

Het balansmodel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is het balansmodel van Bakker?

A

Ook wel het transactioneel model. Ouders en kinderen hebben wederzijdse invloed op elkaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is draaglast en draagkracht?

A

Draaglast zijn te vervullen taken.
Draagkracht zijn competenties en beschermende functies.

25
Wat zijn risico- en beschermende factoren?
Risicofactoren zijn factoren die de opvoeding van het kind bedreigen. Beschermende factoren zijn factoren die de opvoeding helpen goed te verlopen.
26
Geef de 4 opvoedingsproblemen van Bakker.
1. Opvoedingsvragen 2. Opvoedingsspanning 3. Opvoedingscrisis 4. Opvoedingsnood
27
Wat zijn opvoedingsvragen?
De opvoeders hebben af en toe vragen, maar kunnen problemen zelf oplossen.
28
Wat is opvoedsspanning?
De opvoeders zijn onzeker en ongerust. Advies is nuttig, maar niet noodzakelijk.
29
Wat is opvoedingscrisis?
De opvoeders moeten noodoplossingen gebruiken, zoals zwaar straffen. De relatie tussen opvoeder en kind dreigt te ontsporen.
30
Wat is opvoedingsnood?
De situatie is ernstig. Er is geen balans en de opvoeders weten zich geen raad.
31
Geef enkele voorbeelden van gezinsvormen.
1. Traditioneel- of kerngezin (2 ouders) 2. Meergeneratiegezin (grootouders) 3. Eénoudergezin 4. Nieuw samengesteld gezin 5. Regenbooggezin 6. Adoptiegezin 7. Pleeggezin
32
Wat is het verschil tussen een adoptiegezin en een pleeggezin?
In een adoptiegezin hebben de adoptieouders dezelfde rechten en plichten als de biologische ouders. Een pleeggezin is vaak tijdelijk, ookal is het langdurig.
33
Geef de 3 gezinstypes.
1. Loszandgezin 2. Kluwengezin 3. Half open/ half gesloten gezin
34
Wat is een loszandgezin?
Iedereen doet zijn eigen ding. Negatieve effecten: De kinderen leren weinig over emoties, hebben het moeilijk met zich aan de regels te houden, kunnen zich eenzaam voelen en hebben geen voorbeeldfiguur. Positieve effecten: De kinderen worden snel zelfstandig en volwassen.
35
Wat is een kluwengezin?
Dit gezin is heel hecht en wil dit ook aan anderen laten zien. Negatieve effecten: De kinderen hebben het moeilijk met te accepteren 'wat anders is', ze kunnen moeilijk hun mening uiten of zichzelf zijn. Positieve effecten: De kinderen voelen zich niet eenzaam.
36
Wat is een half open/ half gesloten gezin?
Dit gezin staat open voor relaties buiten het gezin. Positieve effecten: De kinderen worden gestimuleerd op lid de worden van verenigingen/ sportclubs, de kinderen zijn flexibel en zelfzeker.
37
Geef de 4 opvoedingsstijlen.
1. Autoritaire 2. Autoritatieve 3. Permissieve 4. Onbetrokken
38
Wat is een autoritaire opvoedingsstijl?
Er is éénrichtingscommunicatie met strikte regels en hoge verwachtingen. Fouten worden bestraft en er is beperkte warmte en flexibiliteit. Negatief: rebels en agressief gedrag en een laag zelfvertrouwen. Positief: Kinderen leren discipline.
39
Wat is een autoritatieve opvoedingsstijl?
Er is open communicatie met duidelijke regels en verwachtingen. Het gezin is warm en er is ruimte voor onafhankelijkheid. De kinderen worden betrokken bij het maken van de regels. Positief: De kinderen hebben zelfvertrouwen en bouwen sociale vaardigheden op.
40
Wat is een permissieve opvoedingsstijl?
De opvoeders zijn verzorgend. Er zijn weinig regels en minimale verwachtingen. Negatief: Kinderen zijn impulsief, veeleisend en vatbaarder voor ongezonde gewoontes.
41
Wat is een onbetrokken opvoedingsstijl?
Alleen de basisbehoeften worden voldaan. De opvoeders zin emotioneel afstandelijk. Negatief: Slechte relaties in de toekomst en slecht omgaan met coping. Positief: De kinderen zijn zelfredzaam en veerkrachtig.
42
Wat hebben kinderen nodig?
1. Responsiviteit: warmte en affectie, steun en aanvaarding. 2. Controle: gedragsmatigde en psychologische controle.
43
Wat is het verschil tussen gedragsmatigde en psychologische controle?
Gedragsmatigde controle zijn disciplinaire maatregelen toevoegen of straffen en verwachtingen opleggen. Psychologische controle is negatief. De opvoeder past manipulatieve technieken toe.
44
Geef de 4 technieken van psychologische controle en leg uit.
1. Schuldinductie (ouders in slachtofferrol) 2. Schaamte-inductie (persoon wordt aangevallen, niet het gedrag of de actie) 3. Angstinductie (verwijzen naar toekomstige problemen) 4. Voorwaardelijke aandacht (kind moet aandacht verdienen.
45
Wat is behoefteondersteunende opvoeding?
Er wordt voldaan aan de 3 basisbehoeften om een gezonde ontwikkeling, goed welzijn en motivatie te verzekeren.
46
Wat zijn de drie basisbehoeften bij de behoefteondersteunende opvoeding? Leg uit.
1. Autonomie: Het kind maakt zelf keuzes en beslissingen en krijgt hiervoor de ruimte. Die ruimte moet passen bij de leeftijd en de ontwikkeling van het kind. 2. Competentie: Het kind moet succes ervaren en zich bekwaam voelen. De opvoeders moeten uitdagingen aanbieden, inspanningen erkennen en positieve feedback geven. 3. Verbondenheid: Het kind moet zich geliefd en geaccepteerd voelen. Opvoeders tonen empathie en interesse en maken tijd voor het kind.
47
Wat is autonomieondersteunend opvoeden?
De opvoeding vertrekt vanuit het kind zelf, er is ruimte voor nieuwsgierigheid en de opvoeders zijn flexibel. Er is: 1. Taakplezier 2. Inbreng/ inspraak 3. Kinderritme 4. Duiding over regels en taken (waarom is iets niet oké?) 5. Uitnodigende taal
48
Wat is structurerend opvoeden?
De opvoeders bieden structuur aan als steun en een houvast, ze focussen zich op het proces, niet het resultaat. Ze begrijpen dat opgroeien met vallen en opstaan gebeurt.
49
Geef de indeling van een taak bij structurerend opvoeden.
1. Voor de taak: Er zijn duidelijke verwachtingen en er is een uitdaging met vertrouwen. 2. Tijdens de taak: De opvoeders houden toezicht en bieden gepaste hulp aan. 3. Na de taak: De opvoeders geven positieve feedback en het kind doet aan zelfreflectie (zelf fouten benoemen).
50
Wat zijn de 6 bouwstenen bij relationele steun versus afwijzing?
1. Aanwezigheid (tijd doorbrengen met kind) 2. Opmerkzaamheid 3. Responsiviteit (reageren op positieve en negatieve emoties) 4. Emotionele warmte (ouders tonen hun emoties) 5. Fysieke warmte 6. Gezamenlijke leuke activiteiten
51
Wat zijn de 2 componenten wanneer het gaat over het type ouders?
1. Vitamine-rijk versus vitamine-arm: behoefteondersteunend of behoeftevermijdend. 2. De kinderen hebben de leiding versus de ouders hebben de leiding.
52
Wat zegt Berlin over de behoefteondersteunende opvoeding?
De staat werkt tegen de behoefteondersteunende opvoeding.
53
Welke 2 soorten vrijheid zijn er? Leg uit.
Positieve vrijheid: Er is de mogelijkheid tot zelfontplooiing. Er zijn veel mogelijkheden en kansen. Negatieve vrijheid: Er zijn geen beperkingen. De vrijheid is ongelimiteerd.
54
Geef enkele tips om beloningen beter te doen werken.
1. Beloon het proces EN het resultaat. 2. Affectie is sterker dan een materiële beloning 3. Intrinsieke motivatie (motivatie komt vanuit het kind zelf) !!
55
Van wie is de nieuwe autoriteit?
Omer.
56
Wat is geweldloos verzet?
Opvoeders moeten conflicten aanpakken door de wij-zij afstand kleiner te maken.
57
Welke principes komen er aan bod in het model van de nieuwe autoriteit van Omer?
1. Aanwezigheid van de opvoeders (maximale aandacht) 2. Zelfcontrole (jezelf kunne beheersen) 3. Transparantie (openlijk praten, ook met andere opvoeders) 3. Steunnetwerk 4. Relatie 5. Verzet (duidelijk verzet tegen onaanvaardbaar gedrag, verzet volhouden en sancties vermijden)
58
Geef de 3 niveaus van waakzame zorg.
1. Open waakzaamheid: Er is dialoog mogelijk, er is wederzijds vertrouwen en oprechte interesse. 2. Gerichte aandacht: Opvoeders maken zich zorgen. Er is meer toezicht. 3. Eenzijdige beschermende maatregelen: Privileges worden beperkt en afspraken zijn streng. Opvoeders zijn vastberaden in hun zorg en willen de veiligheid van het kind waarborgen.