Sociale rechterlijke macht Flashcards

(41 cards)

1
Q

Wat is de rechterlijke macht?

A

Het naleven van de wetten wordt bewaakt door rechtbanken en gerechtshoven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke 2 principes zijn er is een rechtstaat? Leg uit.

A
  1. Rechtszekerheid: De wetten en regels zijn duidelijk, voorspelbaar en stabiel. De burgers kennen hun rechten en plichten.
  2. Rechtsgelijkheid: Iedereen heeft gelijke rechten, ook de politici en rechters moeten zich aan de wet houden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is het belang van mensenrechten? Geef de 4 principes.

A
  1. Grondwet: Hierin is de staatstructuur en werking van de staat vastgelegd.
  2. Legaliteitsprincipe: Iedereen moet op voorhand kunnen inschatten of iets strafbaar is of niet.
  3. Scheiding der machten: Zo komt de rechterlijke macht niet onder druk te staan en zijn de rechters onafhankelijk.
  4. Gewaarborgde grondrechten: Zoals het recht op vrijemeningsuiting. De burger heeft rechten tegenover de overheid.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het verschil tussen een rechtstaat en een democratie?

A

Een democratie zonder rechtstaat is een tirannie van de meerderheid en een dictatuur. Volgens Fukuyama is een sterke rechtstaat een voorwaarde voor een goede democratie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat versta je onder ‘gouvernement des juges’?

A

Rechters gaan een grote invloed uitoefen op en mee de wetgeving bepalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe kan je een ‘gouvernement des juges’ vermijden?

A

Rechters mogen niet democratisch gekozen worden.
Er moet een primaat van de politiek zijn, wat betekent dat enkel politici de wetten maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het verschil tussen de zittende en staande magistraten?

A
  1. Zittende: Onafhankelijke rechters die een onderdeel uitmaken van de rechterlijke macht.
  2. Staande: Treden namens de staat of het open ministerie op. Ze maken onderdeel uit van de uitvoerende macht.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Is er in België een strikte scheiding der machten zoals dat Montesquieu dit wilden?

A

Nee. Er is een samenwerking van machten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is een interdependatie der machten?

A

Er is onderlinge afhankelijkheid tussen de machten, bv. de koning benoemd de rechters.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de rol van de koning in België?

A

Hij heeft vooral ceremoniële functies en symboliseert België.
Volgens de grondwet heeft hij een aantal taken en bevoegdheden, bv. het goedkeuren van wetten, ministers benoemen en is hij de opperbevelhebber van het leger.
Toch is de koning beperkt, bv. mag hij niets zeggen zonder de goedkeuring van de regering en kan hij geen gratie verlenen zonder de toestemming van de minister van Justitie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de belangrijkste taak van de koning tijdens de federale verkieingen?

A

Hij moet een formateur kiezen. De formateur gaat de nieuwe regering vormen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is particratie?

A

Politieke partijen hebben zoveel macht dat ze de belangrijkste politieke functies hebben en beslissingen voor het grootste deel bepalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wie heeft er meer macht, een partijvoorzitter of een minister?

A

Een partijvoorzitter.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe onderscheiden politieke partijen zich?

A

Door zich te plaatsen op politieke breuklijnen en zich te verenigen met een ideologie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Van wie waren de 1e breuklijnen?

A

Van Lipset en Rokkan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat waren de 4 breuklijnen van Lipset en Rokkan?

A
  1. Centrum vs periferie
  2. Kerk vs staat
  3. Arbeid vs kapitaal
  4. Stad vs platteland
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Leg de breuklijn centrum-periferie uit.

A

Dit is autonomie vs centralisatie. Moet het dominante centrum of perifere regio’s de macht hebben?
Bv. bij de EU is Brussel het centrum en zijn de lidstaten de periferie.

18
Q

Wat is de communautaire breuklijn?

A

In België heb je Frans vs Nederlands.

19
Q

Leg de breuklijn kerk-staat uit.

A

Deze verhouding ligt meestal vast in de grondwet en is bepaalt door het staatsvormingsproces.
Het gaat over over religieuze instellingen invloed hebben en mogen hebben op politieke beslissingen.
Deze breuklijn draait vaak om ethische kwesties zoals abortus en euthanasie.

20
Q

Leg de breuklijn arbeid-kapitaal uit.

A

Dit is werknemers vs werkgevers. In de 19e eeuw ontstond er een kloof tussen de twee door de industriële revoluties.
Het draait om of je inkomen haalt uit arbeid of uit kapitaal.

21
Q

Leg de breuklijn stad-platteland uit.

A

Het verschil ontstond door de industrialisering en de verstedelijking.
De stad is meestal progressief en economisch en cultureel dynamischer.
Het platteland is meestal conservatief en traditioneel en agrarisch georiënteerd.

22
Q

Van wie is de breuklijn van postmateriële waarden?

23
Q

Leg de breuklijn van Inglehart uit.

A

Wanneer er economische groei en welvaart is verschuiven prioriteiten en waarden. De basisbehoeften zoals economische zekerheid en veiligheid zijn voldaan.
Er is een verschuiving van materieel naar postmaterieel (zelfexpressie, milieu). Dit is vooral zichtbaar bij jongere generaties en de opkomst van groene en progressieve partijen.
TRADITIONEEL vs POSTMODERN.

24
Q

Leg de breuklijn van Kriesie uit.

A

Door de globalisering is er een verschuiving van de politieke macht naar internationale besluitvorming.
Er is sprake van denationalisering:
1. Economische globalisering: Door de wereldmarkt is er een verlies van nationale controle op de economie, bv. multinationals.
2. Door de EU hebben lidstaten minder controle over handel, milieu en migratie.
3. Er moet een herdefiniëring gebeuren van wat het betekent om tot een natie te behoren.
PROFITEREN vs BEDREIGD DOOR globalisering.

25
Wat is de freezing hypothesis?
Partijstructuren zijn gevormd in de 19e-20e eeuw en zijn onveranderd gebleven ondanks de sociale en culturele veranderingen. Politieke breuklijnen zijn geïnstitutionaliseerd of verankerd.
26
Wat is een massapartij?
In de 19e eeuw, door de democratie, was er een verschuiving kan kaderpartijen naar massapartijen omdat meer mensen mochten stemmen.
27
Wat is verzuiling?
Organisaties zijn verbonden aan politieke partijen, bv. vakbonden, ziekenfondsen. Mensen leven binnen hun ideologische of levensbeschouwelijke zuil.
28
Wat is het middenveld?
De organisaties, zoals ziekenfondsen en vakbonden, die tussen de overheid en het individu staan.
29
Wat is verticale segmentatie?
Mensen halen informatie uit bronnen van in hun zuil, bv. krant, tv-zender. Ook hebben ze vrienden en contacten binnen hun zuil.
30
Sinds wanneer vindt ontzuiling plaats?
Sinds 1960-70.
31
Geef 5 redenen waarom er ontzuiling is.
1. Individualisering: We gaan ons minder identificeren met collectieve structuren. 2. Secularisering: Religie heeft minder invloed op politiek. 3. Mediatisering: Barrières rond informatie zijn verkleind. 4. Globalisering: We hebben bredere wereldbeelden. 5. Catch-all partijen: Volkspartijen nemen minder uitgesproken standpunten in om zoveel mogelijk kiezers te hebben.
32
Wat zijn zwevende kiezers?
Dit zijn kiezers die niet trouw zijn aan een partij of zuil. Hun stemgedrag hangt af van de actuele situatie.
33
Welke partij en welke breuklijn hoort bij het conservatisme?
Kerk-staat, Vlaams belang.
34
Welke partij en welke breuklijn hoort bij de christendemocratie?
Kerk-staat, CD&V.
35
Welke partij en welke breuklijnEN hoort bij het liberalisme?
Kerk-staat en kapitaal-arbeid, OpenVLD.
36
Welke partijEN en welke breuklijn hoort bij het socialisme?
Kapitaal-arbeid, Vooruit en PVDA.
37
Welke partij en welke breuklijn hoort bij het nationalisme?
Centrum-periferie, NV-A.
38
Welke partij en welke breuklijn hoort bij het ecologisme?
Traditioneel-postmodern, Groen.
39
Op welke 2 assen kan je rechts en links plaatsen?
1. Sociaaleconomisch 2. Sociaalcultureel
40
Wat is sociaaleconomisch links en rechts?
Links: Economische gelijkheid, hogere belastingen voor de rijken en herverdeling. Rechts: Economische vrijheid, vrije markt en minder invloed van de overheid.
41
Wat is sociaalcultureel links en rechts?
Links: Progressieve waarden, gelijkheid, diversiteit en inclusiviteit. Rechts: Traditionele waarden, familie, religie en conservatief.