grammatica 1 Flashcards
(34 cards)
1
Q
quantus
A
-a, -um
hoe groot, als
2
Q
qualis
A
qualis, quale, qualis
hoe(danig), als
3
Q
quot
A
hoeveel, als
4
Q
tantus
A
-a, -um
zo groot
5
Q
talis
A
talis, tale, talis
zo(danig)
6
Q
tot
A
zoveel
7
Q
bonus
A
melior, optimus
8
Q
malus
A
peior, pessimus
9
Q
magnus
A
maior, maximus
10
Q
parvus
A
minor, minimus
11
Q
multi
A
plures, plurimi
12
Q
multum
A
veel
13
Q
plus
A
meer
14
Q
plurimum
A
zeer veel
15
Q
plerumque
A
meestal
16
Q
magnopore
A
zeer
17
Q
magis
A
meer
18
Q
potius
A
liever
19
Q
maxime
A
meer
20
Q
potissimum
A
liefst, vooral
21
Q
diu
A
lange tijd
22
Q
diuius
A
langere tijd
23
Q
diutissime
A
langste tijd
24
Q
prope
A
dichtbij
25
propius
dichterbij
26
post
later
27
proxime
dichstbij
28
posterius
later
29
postremo
ten slotte
30
tam..., quam...
zo...., als...
31
tantum..., quantum...
zoveel..., als...
32
nunc..., nunc...
nu eens..., dan weer...
33
modo..., modo...
nu eens...., dan weer...
34
hinc...., hinc...
aan de ene kant..., aan de andere kant...
