voc. 275-325 Flashcards
(52 cards)
1
Q
vester
A
vestra, vestrum
jullie
2
Q
aurum
A
auri
het goud
3
Q
puella
A
puellae
het meisje
4
Q
odium
A
odii
de haat
5
Q
potens
A
potens, potens, potentis
machtig
6
Q
Romanus
A
Romana, Romanum
Romeins
7
Q
egregius
A
egregia, egregium
buitengewoon
8
Q
cursus
A
cursus
de loop, de koers
9
Q
bonus
A
bona, bonum
goed
10
Q
senatus
A
senatus
de senaat
11
Q
spes
A
spei
de hoop
12
Q
antiquur
A
antiqua, antiquum
oud
13
Q
exercitus
A
exercitus
het leger
14
Q
A
15
Q
usus
A
usus
het gebruik, de ervaring, het nut
16
Q
familia
A
familiae
het gezin, het personeel
17
Q
cornu
A
cornus o.
de hoorn, de legerflank
18
Q
incolumis
A
incolumis, incolume, incolumis
ongedeerd
19
Q
amicus
A
amici
de vriend
20
Q
diversus
A
diversa, diversum
verschillend, afzonderlijk
21
Q
medius
A
media, medium
middelste, het midden van
22
Q
inimicus
A
inimica, inimicum
vijandig
23
Q
iudicium
A
iudicii
het oordeel, het proces
24
Q
dignus +
A
ABL
dagna, dignum
waardig, passend, waard
25
maiores
maiorum m mv
de voorouders
26
nuntius
nuntii
de bode, het bericht
27
deus
dei
de god
28
fides
fidei
trouw, vertrouwen
29
magistratus
magistratus
het ambt, de magistraat
30
vita
vitae
het leven
31
res publica
rei publicae
de staat, de politiek
32
sol
solis m
de zon
33
auxilium
auxilii
de hulp
34
vitum
vitii
de ondeugd, het gebrek
35
praesens
praesens, praesens, praesentis
aanwezig
36
facultas
facultatis v
de mogelijkheid
37
insula
insulae
het eiland
38
vox
vocis v
de stem het woord
39
nomen
nominis o
de naam
40
vinculum
vinculi
de band, de boei
41
parentes
parentum m mv
de oduers
42
castra
castrorum
het kamp
43
vultus
vultus
het gezicht, de gelaatsuitdrukking
44
nox
noctis v
de nacht
45
gratus
grata, gratum
dankbaar, aangenaam
46
legio
legionis v
het legioen
47
iugum
iugi
het juk, de bergkam
48
adventus
adventus
de aankomst
49
hostis
hostis m
de vijand
50
regnum
regni
het koninkrijk, de heerschappij
51
res
rei
de zaak
52
plenus /
+GEN
plena, plenum
vol
