H1 T/M H5 Flashcards
1
Q
de rij
A
la cola
2
Q
een paar keer over de kop slaan
A
dar unas vueltas
3
Q
naakt
A
desnudo
4
Q
daarentegen
A
en cambio
5
Q
Vlaams
A
flamenco
6
Q
uitgeven (geld)
A
gastar
7
Q
de lens
A
la lente
8
Q
misselijk worden
A
marearse
9
Q
het maakt me niet uit
A
me da igual
10
Q
ik ben dol op
A
me encanta
11
Q
de leugen
A
la mentira
12
Q
het wonder
A
el milagro
13
Q
prachtig
A
precioso
14
Q
achterover leunend
A
recostado
15
Q
volgens
A
según
16
Q
saai
A
soso
17
Q
goed / afgesproken
A
¡vale!
18
Q
aangezien
A
ya que
19
Q
het is al over
A
ya se ma ha pasado
20
Q
website
A
sitio web
21
Q
database
A
base de datos
22
Q
zoekmachine
A
buscador
23
Q
toegang hebben tot
A
tener acceso
24
Q
hoofdpagina
A
página principal
25
hoe zeg je
| dat de lucht vandaag helder is
Hoy el cielo está claro
26
hoe zeg je
| dat de film heel mooi is
La película es muy bonita
27
hoe zeg je
| dat uw vader dokter is
Mi padre es médico
28
hoe zeg je
| dat u nog niet klaar bent
Todavía no estoy listo/a
29
hoe zeg je
| dat u morgen thuis bent
Mañana estoy en casa
30
hoe zeg je
| dat uw dochter blond is
Mi hija es rubia
31
hoe zeg je
| dat het een heel moeilijk probleem is
Es un problema muy difícil
32
hoe zeg je
| dat jullie met zijn vijven zijn
somos cinco
33
hoe zeg je
| dat uw broer niet getrouwd is
Mi hermano no está casado
34
hoe zeg je
| dat u bijna nooit ziek bent
Casi nunca estoy enfermo/a
35
de film is vervelend
| het kind doet vervelend
La película es pesada
| El niño está pesado
36
We zijn nog in leven
| Het meisje is heel pienter
Estamos vivos todavía
| La chica es muy viva
37
op het punt staan om
estar por
38
De echte staat op het punt om ontdekt te worden
El auténtico está por descubrir descubrir
39
de brief moet nog geschreven worden
la carta está por escribir
40
ik ben geneigd te zeggen dat ...
estoy por decir que
41
Verschil qué en cual
Qué chaqueta le gusta más
| Cuál de las chaquetas le gusta más
42
hoe vraag je
| wat zijn adres is
Cuál es su dirección? Qué dirección tiene?
43
hoe vraag je
| wat hij voor nationaliteit heeft
Qué nacionalidad tiene usted?
| Cuál es su nacionalidad?
44
hoe vraag je
| wat zijn favorieten boeken zijn
Cuáles son sus libros favoritos?
| Qué libros le gustan más?
45
hoe vraag je
| wat hij voor auto heeft
Qué coche tiene?
46
hoe vraag je
| welk huis van hem is
Cuál es su casa?
47
hoe vraag je
| van welke schilders hij houdt
Qué pintores le gustan?
| Cuáles son sus pintores favoritos ?
48
hoe vraag je
| wat het verschil is tussen Nederland en Spanje is
Cuál es la diferencia entre Holanda y España?
| Qué diferencia hay entre Holanda y España?
49
Waar / in welk gedeelte
is de zaal
zijn de schilderijen van
Dónde / En qué parte?
está la sala
están los cuadros de
50
Waar is de tentoonstelling van
Dónde es la exposición de
51
Zijn er meer/andere schilderijen van
Hay más / otros cuadros de
52
Is er een speciaal tarief voor ...?
Hay tarifa especial para ....?
53
Zijn er gidsen?
Hay servicio de guía
54
het (legitimatie) bewijs
el carné
55
in de rij staan
hacer cola
56
de feestdag
el día festivo
57
de werkdag
el día laboral
58
kaartjes kopen
sacar entradas
59
de trap
la escalera
60
gratis
gratis / gratuito
61
de garderobe
el guardarropa
62
de openingstijden
el horario
63
het (museum) stuk
la pieza
64
de toiletten
los servicios
65
de kassa
la taquilla
66
de suppoost
el vigilante
67
de bezoeker
el visitante
68
de vitrine
la vitrina
69
de catalogus van het museum is in het spaans
El catálogo del museo está en español
70
Op feestdagen is de cafetaria gesloten
En días festivos la cafetería está cerrada
71
ongeveer zelfde betekenis uitdrukking van:
| Qué tal?
Qué hay?
72
ongeveer zelfde betekenis uitdrukking van:
| Cómo no!
Claro!
73
ongeveer zelfde betekenis uitdrukking van:
| Está bien!
¡Vale!
74
ongeveer zelfde betekenis uitdrukking van:
| Exacto!
Eso es!
75
ongeveer zelfde betekenis uitdrukking van:
| Perdone!
Disculpe!
76
ongeveer zelfde betekenis uitdrukking van:
| Tenga!
Aquí tiene!
77
ongeveer zelfde betekenis uitdrukking van:
| Ya está
¡Listo!
78
ongeveer zelfde betekenis uitdrukking van:
| Quién sabe?
Puede ser
79
Plaatsbepalingen wanneer te gebruiken?
Ser
Estar
Hay
El concierto es en la sala principal (gebeurtenis)
La sala está al final del pasillo (onderwerp bepaald)
Hay una sala al final del pasillo (onderwerp onbepaald`)
80
aantallen - wanneer hay en wanneer ser
Hay meestal wanneer het onderwerp door telwoord wordt voorafgegaan: Hay tres niños en el parque
Ser met hoeveel of hoeveel zaken:
Somos tres hermanos, son tres libros
81
Ser en Estar + bijvoeglijk naamwoord wanneer
Ser = eigenschap Estar = veranderlijk
La mesa es grande
El niño está enfermo
82
Bij de bijvoeglijke naamwoorden feliz, capaz en reponsable wordt gecombineerd met
ser
Carmen es muy feliz
No soy capaz de hacerlo
83
Quién en cuál kunnen niet in combinatie met wat gebruikt worden?
En cuánto?
```
met een zelfstandig naamwoord, dus:
Quiénes son estos chicos?
Cuáles son tus programas favoritos?
Cuánto wel, ook los: cuánto es?
Cuántas personas pueden comer en este restaurante
```
84
helpen
atender
85
toeschrijven
atribuir
86
als zodanig
como tal
87
bestaan uit, neerkomen op
consistir en
88
vormen
constituir
89
werkelijk, echt
de veras
90
afhangen
depender
91
vernielen
destruir
92
verminderen
disminuir
93
siesta houden
dormir/echar(se)/tomar la siesta
94
hardop
en voz alta
95
de enquete
la encuesta
96
koelen
enfriar
97
tot stand brengen
enstablecer
98
het werk
la labor
99
het middel
el medio
100
meten
medir
101
de helft
la mitad
102
roesten
oxidar
103
ten slotte
por último
104
opruimen, afruimen
recoger
105
de koeling
la refrigeración
106
invullen
rellenar
107
gewoon zijn te, plegen
soler
108
vervangen
sustituir
109
de taak
la tarea
110
de moer
la tuerca
111
het leven
la vida
112
niet meer
ya no
113
de app
la aplicación
114
ICT
las nuevas tecnologías
115
de laptops
los ordenadores portátiles
116
de gebruiker
el usuario
117
de touchscreen
la pantalla táctil
118
surfen
Navegar por internet
119
downloaden
descargar
120
de dagelijkse bezigheden
las tareas cotidianas
121
hoe zeg je
| dat de film om acht uur begint
La película empieza a las ocho
122
hoe zeg je
| dat uw collega's om twee uur terugkomen
Mis colegas vuelven a las dos
123
hoe zeg je
| dat u er niets van verstaat/begrijpt
No entiendo nada
124
hoe zeg je
| dat het in Nederland veel regent
Llueve mucho en Holanda
125
hoe zeg je
| dat het hier naar gas ruikt
Huele a gas aquí
126
hoe zeg je
| dat u televisie wilt kijken
Quiero ver la tele
127
hoe zeg je
| dat u altijd uw sleutels verliest
Siempre pierdo mis llaves
128
hoe zeg je
| dat u zich het niet herinnert
No me acuerdo / No recuerdo
129
hoe zeg je
| dat uw zus vandaag op bezoek komt
Mi hermana viene a visitarme / viene de visita / hoy
130
vervoeging naar ik tegenwoordige tijd:
| vallen
caigo (caer)
131
vervoeging naar ik tegenwoordige tijd:
| zeggen
digo (decir)
132
vervoeging naar ik tegenwoordige tijd:
| zetten
pongo (poner)
133
vervoeging naar ik tegenwoordige tijd:
| hebben
tengo (tener)
134
vervoeging naar ik tegenwoordige tijd:
| brengen
traigo (traer)
135
vervoeging naar ik tegenwoordige tijd:
| waard zijn
valgo (valer)
136
vervoeging naar ik tegenwoordige tijd:
| komen
vengo (venir)
137
vervoeging naar ik tegenwoordige tijd:
| horen
oigo (oír)
138
Beantwoord de volgende zin in Spaans:
| ¿Sale a las siete?
Sí, salgo a las siete
139
Beantwoord de volgende zin in Spaans:
| ¿Oye las noticias todas las mañanas?
Sí, oigo las noticias todas las mañanas
140
Beantwoord de volgende zin in Spaans:
| ¿Sabe otros idiomas?
No, no sé otros idiomas
141
Beantwoord de volgende zin in Spaans:
| ¿Almuerza a las dos?
No, no almuerzo a las dos
142
Beantwoord de volgende zin in Spaans:
| ¿Es usted maestro/a?
Sí, soy maestra
143
Beantwoord de volgende zin in Spaans:
| ¿Pone la radio cuando come?
No, no pongo la radio cuando como
144
Beantwoord de volgende zin in Spaans:
| ¿Ve la tele todas las noches?
Sí, veo la tele todas las noches
145
Beantwoord de volgende zin in Spaans:
| ¿Da usted clases en un colegio?
Sí, doy clases en un colegio
146
Beantwoord de volgende zin in Spaans:
| ¿Hace sus compras por internet?
No, no hago mis compras por internet
147
Beantwoord de volgende zin in Spaans:
| ¿Puede llegar a la oficina a las diez?
Sí, puedo llegar a la oficina a las diez
148
Beantwoord de volgende zin in Spaans:
| ¿Normalmente dice lo que piensa?
Sí, normalmente digo lo que pienso
149
Beantwoord de volgende zin in Spaans:
| ¿Está contento/a con su vida?
Sí, estoy contenta con mi vida
150
Beantwoord de volgende zin in Spaans:
| ¿Sus amigos vienen a visitarle frecuentemente?
No, mis amigos no vienen a visitarme frecuentemente
151
Hoe zeg je
| dat het u zeer interessant lijkt
Me parece muy interesante
152
Hoe zeg je
| dat u Sevilla niet kent
No conozco Sevilla
153
Hoe zeg je
| Dat u s avonds geen auto rijdt
No conduzco por la noche
154
Hoe zeg je
| dat u morgen niets bijzonders doet
Mañana no hago nada especial
155
Hoe zeg je
| Dat u iemand bedankt voor zijn medewerking
Muchas gracias por su cooperación
| Le agradezco su cooperación
156
Hoe zeg je
| dat het bedrijf een nieuwe methode wil introduceren
La empresa quiere introducir un método nuevo
157
Wat doet u (doe je) ....
Wat doet u (doe je) gewoonlijk....
's morgens
¿Qué hace(s) ...? ¿Qué suele(s) hacer...?.....
| por la mañana
158
Wat doet u (doe je) ....
Wat doet u (doe je) gewoonlijk....
's middags
¿Qué hace(s) ...? ¿Qué suele(s) hacer...?.....
| por la tarde
159
Wat doet u (doe je) ....
Wat doet u (doe je) gewoonlijk....
's avonds / 's nachts
¿Qué hace(s) ...? ¿Qué suele(s) hacer...?.....
| por la noche
160
Wat doet u (doe je) ....
Wat doet u (doe je) gewoonlijk....
om ..... uur
```
¿Qué hace(s) ...? ¿Qué suele(s) hacer...?.....
a la(s) ....
```
161
Wat doet u (doe je) ....
Wat doet u (doe je) gewoonlijk....
's morgens (om .... uur)
¿Qué hace(s) ...? ¿Qué suele(s) hacer...?.....
| por la mañana (a la(s).....)
162
Wat doet u (doe je) ....
Wat doet u (doe je) gewoonlijk....
overdag
¿Qué hace(s) ...? ¿Qué suele(s) hacer...?.....
| de día
163
Wat doet u (doe je) ....
Wat doet u (doe je) gewoonlijk....
's nachts
¿Qué hace(s) ...? ¿Qué suele(s) hacer...?.....
| de noche
164
Wat doet u (doe je) ....
Wat doet u (doe je) gewoonlijk....
(in) het weekeinde ...
¿Qué hace(s) ...? ¿Qué suele(s) hacer...?.....
| el fin de semana
165
Wat doet u (doe je) ....
Wat doet u (doe je) gewoonlijk....
(op) maandag/ dinsdag enz.
¿Qué hace(s) ...? ¿Qué suele(s) hacer...?.....
| el lunes / el martes ....
166
Wat doet u (doe je) ....
Wat doet u (doe je) gewoonlijk....
's maandags/op maandagen 's dinsdags / op dins..
¿Qué hace(s) ...? ¿Qué suele(s) hacer...?.....
| los lunes / los martes ....
167
Wat doet u (doe je) ....
Wat doet u (doe je) gewoonlijk....
in januari / in
¿Qué hace(s) ...? ¿Qué suele(s) hacer...?.....
| en enero / en ....
168
Wat doet u (doe je) ....
Wat doet u (doe je) gewoonlijk....
in de lente / ...
¿Qué hace(s) ...? ¿Qué suele(s) hacer...?.....
| en primavera/ ....
169
Hoe laat?
¿A qué hora?
170
Kunt u (kun je) me zeggen/vertellen wat u (je) op een gewone dag doet?
¿Puede(s) decirme/contarme qué hace(s) en un día normal (y corriente)?
171
Ik ....gewoonlijk om .... uur
Suelo ..... a la(s) ......
172
Normaal gesproken / gewoonlijk ...... om ..... uur
Normalmente .... a la(s) .....
173
In het algemeen ..... om ..... uur
En general / generalmente .... a la(s) .....
174
Het is één uur / Het is .... uur
| 's morgens/'s middags/'s avonds & 's nachts
Es la una / Son las ....
| de la mañana/tarde/de la noche
175
Het is één uur / Het is .... uur
| in de vroege ochtend
Es la una / son las ....
| de la madrugada
176
12 uur 's middags / middernacht
mediodía / medianoche
177
(om) 12 uur 's middags / (om) middernacht
a mediodía / a medianoche
178
een kwartier
un cuarto de hora
179
een half uur
media hora
180
anderhalf uur
hora y media
181
omstreeks/tegen .... uur
hacia la(s) .....
182
rond .... uur
sobre la(s) ...
183
omstreeks .... uur
a eso de la(s) ....
184
.... uur precies
la(s) ... en punto
185
even over (drie)
la(s) (tres) y pico
186
vervolgens
luego
187
(even) later, daarna
(un poco) después
188
ten slotte
por último
189
vóór
antes de
190
na
después de
191
vanaf
a partir de
192
soms
a veces
193
af en toe
de vez en cuando
194
een enkele keer
alguna que otra vez
195
vaak
a menudo / muchas veces
196
(bijna) altijd
(casi) siempre
197
om de dag
un día sí y otro no
| cada dos días
198
om de week
una semana sí y otro no
199
elke dag
cada día
200
om de dag
cada dos días
201
eens in de drie / ... dagen
cada tres / .... días
202
om de week / om de veertien dagen
cada ocho / quince días
203
alle dagen, elke dag
todos los días
204
dag in dag uit
Día tras día
205
eenmaal/tweemaal
una vez / dos veces
206
per dag / per week / per maand
al día / por semana / al mes
207
de dagen van de week
Los días de la semana:
| lunes, martes, miércoles, jueves, viernes, sábado, domingo
208
Leer deze zinnen en woorden
¡Aprenda usted estas frases y palabras!
209
het trottoir
la acera
210
de adelaar
el águila
211
de vleugel
el ala
212
verschijnen
aparecer
213
de binnenlandse zaken/aangelegenheden
los asuntos interiores
214
vooruitgaan
avanzar
215
de vogel
el ave (vrouwelijk)
216
(een) zeker(e), bepaald(e)
cierto
217
de ooievaar
la cigüeña
218
zoals je wilt
como quieras
219
de vervuiling
la contaminacíon
220
het verhaal
el cuento
221
plotseling
de repente
222
ophouden met
dejar de
223
de werkloze
el desempleado
224
verafschuwen
detestar
225
op de hoogte zijn
estar al tanto
226
overtuigd zijn
estar convencido
227
het eens zijn
estar de acuerdo
228
werkloos zijn
estar en el paro
229
winnen, verdienen
ganar
230
de zigeuner
el gitano
231
de klap
el golpe
232
de oorlog
la guerra
233
in de richting van, naar
hacia
234
de fee
el hada (vrouwelijk)
235
de hangmat
la hamaca
236
de beuk
el haya (vrouwelijk)
237
het stripverhaal
la historieta
238
investeren
invertir
239
de pensionering
la jubilación
240
de peulvrucht, de groente
la legumbre
241
weggaan
marcharse
242
niet eens
ni siquiera
243
ik houd (er) helemaal niet van
no me gusta nada
244
bezetten
ocupar
245
de vogel
el pájaro
246
de werkloze
el parado
247
het gedeelte
la parte
248
de bevolking
la población
249
overigens
por cierto
250
het begin
el principio
251
de koning
el rey
252
de diefstal
el robo
253
(een) dergelijk(e)
semejante
254
toch
sin embargo
255
de maatschappij
la sociedad
256
het lid (van de vereniging)
el socio
257
zo'n
tal
258
de strip
el tebeo
259
het televisie-feuilleton, de soap
la telenovela
260
gelijk hebben
tener razón
261
het voordeel
la ventaja
262
het uitzicht
la vista
263
de mp3
el reproductor MP3
264
de CD
el cedé
265
de GB
la giga
266
hoe zeg je
| dat u bier erg lekker vindt
Me gusta mucho la cerveza
267
hoe zeg je
| dat er in de zomer veel toeristen in Den Haag zijn
En verano hay muchos turistas en La Haya
268
hoe zeg je
| dat de heer Rodriguez met vakantie is
El señor Rodríguez está de vacaciones
269
hoe zeg je
| dat geschiedenis u niet interesseert
No me interesa la historia
270
hoe zeg je
| dat wij Nederlanders veel reizen
Los holandeses viajamos mucho
271
hoe zeg je
| dat mevrouw Marañón met de auto naar haar werk gaat
La señora Marañón va en coche al trabajo
272
hoe zeg je
| dat u niet van Italiaanse films houdt
No me gustan las películas Italianas
273
hoe zeg je
| dat u woensdag om elf uur naar de dokter moet
El miércoles a las once tengo que ir al médico
274
hoe zeg je
| dat Engelsen over het algemeen geen Frans spreken
En general los ingleses no hablan francés
275
hoe zeg je
| dat in Bolivia 52% van de bevolking Indiaans is
En Bolivia el 52% de las población es indio
276
hoe zeg je
| dat u gelooft dat het feest op 23 augustus is
Creo que la fiesta es el 23 de agosto
277
hoe zeg je
| dat u absoluut niet van koud water houdt
No me gusta nada el agua fría
278
Beantwoord met tussen haakjes:
¿Cree usted que Barcelona está a 50 kilómetros?
(±30 km)
No, está a unos treinta kilómetros
279
Beantwoord met tussen haakjes:
¿Es verdad que usted ha esperado 45 minutos?
(1/2 hora)
No, he esperado media hora.
280
Beantwoord met tussen haakjes:
¿Qué le parece, compramos dos botellas de vino tinto?
(1)
No, compramos una.
| No, una es suficiente
281
Beantwoord met tussen haakjes:
¿Tiene usted unas monedas de 2 euros para mí?
(3 monedas)
Sí, tengo tres (monedas de 2 euros)
282
Beantwoord met tussen haakjes:
¿Sabe si Fernando tiene un reproductor MP3 de 8 gigas?
(reproductor MP3 de 16 gigas)
No, tiene un reproductor MP3 de 16 gigas
283
Beantwoord met tussen haakjes:
| Aquí no hay sitio para comer. ¿Qué le parece si esperamos un rato? (otro restaurante)
No, vamos a otro restaurante
284
Beantwoord met tussen haakjes:
| Isabel tiene 23 años. ¿no es cierto? (21)
No, tiene veintiún años. No, tiene veintiuno.
285
Beantwoord met tussen haakjes:
| Me parece que todavía tenemos tres billetes para el metro (solo 1)
No, solo tenemos uno.
286
Beantwoord met tussen haakjes:
| Según yo, necesitamos un litro de aceite. ¿Qué opina usted? (1/2 l.)
Según yo necesitamos medio litro.
287
Beantwoord met tussen haakjes:
| Creo que hay muy pocos jóvenes parados. ¿Qué piensa usted? (gran parte está parada)
Creo que gran parte de los jóvenes está parada
288
Beantwoord met tussen haakjes:
| La situación es intolerable. ¿Verdad que no podemos aceptar tal cosa? (semejante cosa no)
No, no podemos aceptar semejante cosa.
289
Beantwoord met tussen haakjes:
¿Usted quiere comprar unos cedés, ¿no?
(unos Blue Ray)
No, quiero comprar unos Blue Ray
290
Beantwoord met tussen haakjes:
| ¿Cree que hay una tendencia a discriminar a los extranjeros? (cierta tendencia)
Sí, hay cierta tendencia a discriminar a los extranjeros
291
Hoe zeg je
| dat de mensen hier erg aardig zijn
Aquí la gente es muy simpática/amable
| vorm is enkelvoud - betekenis is meervoud
292
Hoe zeg je
| dat u donderdags altijd tv kijkt
Los jueves siempre veo la televisión/la tele
293
Hoe zeg je
| dat u een nieuwe broek nodig hebt
Necesito unos pantalones nuevos
| kan zowel enkel- als meervoud betekenen
294
Hoe zeg je
| dat uw broer in militaire dienst zit
Mi hermano está en la mili / la milicia
295
Hoe zeg je
| dat u niet weet waar uw bril is
No sé dónde están mis gafas
| altijd meervoudsvorm, terwijl het enkelvoud kan betekenen
296
Hoe zeg je
| dat u twee broeken hebt gekocht
He comprado dos pantalones
297
Hoe zeg je
| dat de ouders van Frederico in de omgeving van Granada wonen
Los padres de Federico viven en los alrededores / las afueras de Granada (altijd meervoudsvorm)
298
het kapitaal
| de hoofdstad
el capital
| la capital
299
```
de gids (persoon)
de gids (boek)
```
el guía
| la guía
300
de volgorde
| het bevel
el orden
| la orden
301
het front
| het voorhoofd
el frente
| la frente
302
ik geloof dat
ik denk dat
ik vind dat
creo que ...
pienso que ...
me parece que ....
303
Ik heb de indruk dat
Tengo la impresión de que
304
mijns inziens
A mi modo de ver....
305
Naar mijn mening
En mi opinion ....
306
Volgens mij
según yo ....
307
Wat mij betreft
Por mí ...
308
Ik ben ervan overtuigd dat ...
Estoy convencido/a de que ....
309
Ik ben het er (niet) mee eens
(No) estoy de acuerdo
310
U/Je hebt (geen) gelijk
(No) tiene(s) razón
311
Ik geloof/denk/vind ...
....van wel
....van niet
Creo/pienso/me parece
... que sí
... que no
312
Wat vindt u van ...?
| Denkt u dat ....?
¿Qué opina sobre....?
| ¿Cree que....?
313
Wat vindt u (vind je) van ...?
| Wat vind je ervan als ....?
¿Qué le / te parece(n) ....?
| ¿Qué te parece si ....?
314
...., denkt u (denk je) niet?
.....¿no cree(s)?
315
.... nietwaar?
.....¿verdad?
316
.... interesseert (interesseren) me (niet)
(No) me interesa(n) ...
317
```
Ik ben dol op ....
Ik houd (niet) van ....
```
```
Me encanta(n) ...
(No) me gusta(n) ....
```
318
Ik vind het (ze) wel leuk
Me gusta(n) bastante
319
Ik vind het (ze) (heel) erg leuk
Me gusta(n) mucho/muchísimo....
320
Ik houd er helemaal niet van
No me gusta(n) nada
321
Ik houd meer van ....
Me gusta(n) más
322
Ik houd van sherry
| - ik ook
Me gusta el jerez
| - A mí también
323
Ik houd van tekenfilms
| - Ik niet
Me gustan las películas de dibujos animados
| - A mí no
324
Ik houd niet van politiek
- ik ook niet
- ik wel
No me gusta la política
- A mí tampoco
- A mí sí
325
Ik wil liever weten wat er gebeurt
- Ik ook
- Ik niet
Prefiero saber lo que pasa
- Yo también
- Yo no
326
Ik wil niet weten wat er gebeurt
- ik ook niet
- ik wél
No quiero saber lo que pasa
- Yo tampoco
- Yo sí
327
dergelijk, soortgelijk
semejante
328
dat van - alles wat te maken heeft met ...
Lo de .....
329
enige, een paar
| ongeveer
Tengo unas revistas en español (een paar)
| Cuestan unos cinco euros (ongeveer: voor telwoord)
330
meervoudsvorm van
el carácter
el régimen
los caracteres
| los regímenes
331
Welke werkwoorden vervoegen zich ook naar het grammaticale onderwerp van de zin
Gustar, Interesar, Parecer, Encantar
Me gustan los animales
Sus padres me parecen simpáticos
332
tot uw dienst
a usted
333
aan het begin van
a principios de
334
overvallen
atacar
335
onder
bajo
336
veelvraat, gulzig
comilón (adjetivo)
337
hoeveel wilt u ongeveer?
¿como cuánto quiere?
338
erin slagen
conseguir
339
de varkenskotelet
la chuleta de cerdo
340
geeft u me maar
deme
341
slaapkop
dormilón (adjetivo)
342
de keizer
el emperador
343
wat betreft
en cuanto a
344
in plaats van
en vez de
345
Waarmee kan ik u van dienst zijn?
¿En qué puedo servirle?
346
de spinazie
las espinacas
347
het kalfslapje
el filete de ternera
348
dwingen
forzar
349
kletskous
hablador (adjetivo)
350
lui
haragán
351
de paddestoel
el hongo
352
de rauwe ham
el jamón serrano
353
de gekookte ham
el jamón de York
354
de plak
la loncha
355
de strijd
la lucha
356
zogeheten
Llamado
357
rijp
maduro
358
de perzik
el melocotón
359
de kleinzoon
el nieto
360
(op)merken
notar
361
(heel) duidelijk
obvio
362
de paprika
el pimiento
363
geeft u me maar
póngame
364
propageren
propagar
365
beschermend
protector (adjetivo)
366
Wat staat hier?
¿Qué pone aquí?
367
regeren
reinar
368
lekker
sabroso
369
een cijfer halen
sacar una nota
370
de watermeloen
la sandía
371
de monteur
el técnico
372
dom
tonto
373
ijverig
trabajador (adjetivo)
374
verenigen
unificar
375
luiwammes
haragana
376
de staking
la huelga
377
de hamburger
la hamburguesa
378
hermetisch
hermético
379
hysterisch
histérico
380
Hongaars
húngaro
381
het ei
el huevo
382
het ruikt
huele
383
vrouwelijke vorm van bijvoeglijk naamwoord
| haragán
haragana
384
mannelijke vorm van:
trabajadora, haragana, comilona
protectora, activa
trabajador, haragán, comilón
| protector, activo
385
hoe zeg je
| dat januari 31 dagen heeft
Enero tiene treinta y un días
386
hoe zeg je
| dat u 1 ons chorizo en 1,5 ons ham wilt
Deme / Quiero cien gramos de chorizo y ciento cincuenta gramos de jamón
387
hoe zeg je
| dat de twintigste eeuw de eeuw van de computer is
El siglo viente es el siglo del ordenador
388
hoe zeg je
| dat u maar 3 euro hebt
Solo tengo tres euros
389
hoe zeg je
| dat een reis naar New York 500 dollar kost
Un viaje a Nueva York cuesta quinientos dólares
390
hoe zeg je
| dat de tomaten 85 eurocent per kilo kosten
Los tomates están a ochenta y cinco céntimos el kilo. Los tomates cuestan ochenta y cinco céntimos el kilo.
391
hoe zeg je
| dat u elke veertien dagen naar de kapper gaat
Cada quince días voy a peluquería
392
hoe zeg je
| dat de Tweede Wereldoorlog in 1945 eindigde
La Segunda Guerra Mundial terminó en mil novecientos cuarenta y cinco
393
hoe zeg je
| dat Pepe op de twaalfde verdieping woont
Pepe vive en el piso doce / en la planta doce
394
hoe zeg je
| dat uw broer een miljoen euro in de loterij heeft gewonnen
Mi hermano ha ganado / ganó un millón de euros en la lotería
395
wanneer worden hoofdtelwoorden achter het zelfstandig naamwoord gezet?
boven de 10:
El piso doce, maar
la segunda guerra
396
Mag ik ....?
¿Me da ....?
397
Anders nog iets?
¿Algo más? ¿Alguna cosa más?
398
Nee, dank u, anders niets
No, gracias, nada más
399
Nee, dank u, dat is alles
No gracias, es todo
400
Tot uw dienst
a usted
401
Wie is er aan de beurt?
¿A quién le toca?
402
Ik (ben aan de beurt)
(Me toca) a mí
403
Hoeveel kost(en)
¿A cuánto está(n) ...?
| ¿Cuánto cuesta(n) ...?
404
Hoeveel is het?
¿Cuánto es?
405
Hoeveel weegt / wegen?
¿Cuánto pesa(n)?
406
de groentewinkel
la frutería
407
de banketbakker
la pastelería
408
de kruidenier(winkel)
la tienda de comestibles / ultramarinos
409
de viswinkel
la pescadería
410
de zelfbedieningszaak
la tienda de autoservicio
411
de stomerij
la tintorería
412
de schoenmaker / zaak
la zapatería
413
de winkel voor tabak en postzegels
el estanco
414
de drogist(erij)
la droguería
415
het boodschappenlijstje
la liste de la compra
416
de (plastic) tas
la bolsa (de plástico)
417
het wagentje
el carrito
418
de (boodschappen) mand
el cesto
419
de kassa
la caja
420
de verkoper / verkoopster
el dependiente / la dependienta
421
Vanaf wanneer worden getallen vast geschreven?
Vanaf 31: vast Tm 29 zowel los als vast
veintidós - veinte y dos
cuarenta y siete
422
de hoepel
el aro
423
het beest
el bicho
424
ik leid af
colijo
425
ervandoor gaan
largarse
426
de bedelaar
el mendigo
427
het (tralie)hek
la reja
428
de rugleuning
el respaldo
429
gezellig samenzijn met vrienden
la tertulia
430
hoe zeg je
| dat de vriendin van uw dochter Marta heet
La amiga de mi hija se llama Marta
431
hoe zeg je
| dat u op vrijdag altijd met de tram naar kantoor gaat
Los viernes siempre voy a la oficina en tranvía
432
hoe zeg je
| dat tante Antonia ongeveer 80 jaar is
La tía Antonia tiene ochenta años / unos ochenta años
433
hoe zeg je
| dat het het beste is om niets te doen
Lo mejor es no hacer nada
434
hoe zeg je
| dat hotels in Nederland erg duur zijn
Los hoteles holandeses / en Holanda son muy caros
435
hoe zeg je
| dat u niet van koud water houdt
No me gusta el agua fría
436
hoe zeg je
| dat het echtpaar Moreno op zo'n tien minuten afstand woont
Los (señores) Moreno viven a unos diez minutos
437
hoe zeg je
| dat u 's zomers gewoonlijk naar het buitenland gaat
En verano suelo ir al extranjero
| En verano normalmente voy al extranjero
438
hoe zeg je
| dat ze een gedeelte van het station willen restaureren
Quieren restaurar parte de la estación
439
hoe zeg je
| dat de h de achtste letter van het alfabet is
La hache es la octava letra del alfabeto
440
hoe zeg je
| dat u een nieuwe zonnebril nodig hebt
Necesito unas gafas de sol nuevas
441
hoe zeg je
| dat er in Engeland veel hindoes wonen
En Inglaterra viven muchos hindúes
442
hoe zeg je
| dat de mensen niet geïnteresseerd zijn in politiek
A la gente no le interesa la política
443
hoe zeg je
| dat de karakters van uw kinderen heel verschillend zijn
Los caracteres de mis hijos son muy diferentes
444
hoe zeg je
| dat dat van die diefstal een lang verhaal is
Lo del robo es una historia larga
445
ww + zelfst nw van:
| kijken
mirar
| la mirada
446
ww + zelfst nw van:
| spelen
jugar
| el juego
447
ww + zelfst nw van:
| vinden
hallar - el hallazgo
| encontrar - el encuentro
448
ww + zelfst nw van:
| schreeuwen
gritar
| el grito
449
ww + zelfst nw van:
| uitleggen
explicar
| la explicación
450
ww + zelfst nw van:
| overtuigen
convencer
| la convicción
451
ww + zelfst nw van:
| springen
saltar
| el salto
452
ww + zelfst nw van:
| verschijnen
aparecer
| la aparición
453
ww + zelfst nw van:
| weerstaan
resistir
| la resistencia
454
stomerij
la tintorería
455
kunnen jullie wat rustiger zijn?
¿Podáis hacer menos ruido? (dus niet más tranquilo!)
456
regel lidwoorden bij hay en está?
bij hay ALLEEN onbepaald lidwoord
Dus En Amsterdam hay un museo
Bij Está het bepaalde lidwoord
Dus En Amsterdam está el museo
457
sluitingstijd
hora de cierre
458
scharrelkippen
los pollos corrales