H6 Flashcards
(39 cards)
1
Q
circumspicere/io
A
rondkijken
2
Q
horrere
A
huiveren
3
Q
invenire
A
vinden
4
Q
oculus
A
oog
5
Q
complere
A
vullen
6
Q
accidit
A
(3e persoon) pr/pf van accidere
7
Q
accidere
A
gebeuren
8
Q
exspectare
A
afwachten, wachten op
9
Q
parentes, es (mv)
A
ouders
10
Q
parui
A
pf van parere
11
Q
parere
A
gehoorzamen
12
Q
reliqui
A
pf van relinquere
13
Q
relinquere
A
verlaten, achterlaten
14
Q
veni
A
pf van venire
15
Q
venire
A
komen
16
Q
mos, mortem
A
(de) dood
17
Q
culpa
A
schuld
18
Q
sustuli
A
pf van tollere
19
Q
tollere
A
optillen
20
Q
osculum
A
kus
21
Q
dedi
A
pf van dare
22
Q
dare
A
geven
23
Q
adii
A
pf van adire
24
Q
adire (adeo)
A
gaan naar
25
gladius
zwaard
26
quaerere
zoeken
27
vocare
roepen
28
esse (sum)
zijn
29
causa
oorzaak, reden
30
fugi
pf van fugere
31
fugere/io
vluchten
32
respondi
pf van respondere
33
respondere
antwoorden
34
nec
en niet, ook niet, maar niet
35
traxi
pf van trahere
36
trahere
trekken
37
vetui
pf van vetare
38
vetare
verbieden
39
amor, ores
liefde