hc 1 Flashcards

(41 cards)

1
Q

Wat is een actiepotentiaal?

A

Een elektrische impuls in een presynaptische cel die neurotransmitters vrijlaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat gebeurt er met vesikels tijdens een actiepotentiaal?

A

Vesikels smelten samen met het membraan en geven neurotransmitters af in de synaptische spleet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een neurotransmitter?

A

Een ligand dat bindt aan de receptor van de postsynaptische cel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat gebeurt er na binding van een ligand aan een receptor?

A

Er komt een cascade van reacties tot stand in de postsynaptische cel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is een G-protein gekoppelde receptor?

A

Een type eiwit dat betrokken is bij signaaltransductie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het doel van signaaloverdracht pathways?

A

Meestal DNA transcriptie en de aanmaak van eiwitten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat doet kinase?

A

Voegt een fosfaatgroep toe aan een eiwit of molecuul.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat doet fosfatase?

A

Verwijdert een fosfaatgroep van een eiwit of molecuul.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de rol van ATP in signaaltransductie?

A

ATP is de universele energiebron van het lichaam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de functie van een transcriptiefactor?

A

Bindt aan enhancer/promoter regio’s van genen om deze aan of uit te zetten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn monoamine neurotransmitters?

A

Neurotransmitters die zijn afgeleid van aminozuren zoals dopamine en serotonine.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de functie van reuptake transporters?

A

Heropnemen van monoamines in de presynaptische cel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is cross responsivity?

A

Monoamine recyclers nemen soms ook andere monoamines terug op.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de rol van vesicular transporters?

A

Zorgen ervoor dat neurotransmitters weer in vesicles worden heropgenomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe wordt serotonine geproduceerd?

A

Serotonine wordt aangemaakt uit het aminozuur tryptofaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat doet een SSRI?

A

Bindt aan SERT en voorkomt de heropname van serotonine.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is een agonist?

A

Een ligand dat bindt aan de receptor en een maximale reactie opwekt.

18
Q

Wat doet een antagonist?

A

Blokkeert de receptor zodat de agonist niet kan binden.

19
Q

Wat is constitutive activity?

A

Activiteit van de receptor zonder een agonist, wat leidt tot een verminderd effect.

20
Q

Vul in: Kinase is een groep enzymen die een _______ kan aanbrengen op een ander eiwit of molecuul.

21
Q

Wat zijn de belangrijkste neurotransmitters?

A
  • Serotonine
  • Norepinephrine
  • Dopamine
  • Acetylcholine
  • Glutamaat
  • GABA
22
Q

Wat is een inverse agonist?

A

Een stof die de receptor blokkeert, waardoor de agonist niet kan binden en alleen de constitutive activity overblijft.

Voorbeelden zijn beta-blokkers.

23
Q

Wat is constitutive activity?

A

Een basisactiviteit van een cel die optreedt wanneer er niets aan de receptor gebonden is of wanneer deze geblokkeerd is.

Dit is een kans/toeval activiteit.

24
Q

Wat zijn ionkanalen?

A

Structuren die open en dicht gaan voor ionen, die positief of negatief geladen deeltjes zijn, zoals Na+, Ca2+, K+, en Cl-.

25
Wat zijn ligand gated ion channels?
Ionkanalen die geopend kunnen worden door een ligand, waardoor ionen naar binnen kunnen stromen.
26
Wat gebeurt er bij desensitisatie van een ionkanaal?
Het ionkanaal wordt tijdelijk ongevoelig voor liganden, waardoor er geen ionen doorheen kunnen. ## Footnote Dit kan tijdelijk of compleet zijn.
27
Wat is allosteric modulation?
Een proces waarbij andere stofjes dan de ligand binden op een andere plek, waardoor de werking van de ligand beïnvloed wordt.
28
Wat is een PAM?
Positive Allosteric Modulator, versterkt het effect van de ligand en opent het ionkanaal verder.
29
Wat is een NAM?
Negative Allosteric Modulator, verzwakt het effect van de ligand en sluit het ionkanaal verder.
30
Hoe werken benzodiazepines?
Ze versterken het effect van de GABA receptor, waardoor de kans op een actiepotentiaal afneemt.
31
Wat zijn de vier letters die farmacokinetiek samenvatten?
ADME: Absorptie, Distributie, Metabolisme, Excretie.
32
Wat is het first-pass effect?
Het fenomeen waarbij een deel van de drug wordt gemetaboliseerd in de lever voordat het de bloedbaan bereikt.
33
Wat is het verschil tussen enterale en parenteraal toediening?
Enteraal gaat via het maag-darmkanaal, parenteraal niet. ## Footnote Voorbeelden van parenteraal zijn intraveneus en intramusculair.
34
Hoe beïnvloedt de pH de absorptie van een drug?
De absorptie hangt af van de pH van de locatie en of de stof lipofiel of hydrofiel is.
35
Wat is epidurale toediening?
Toediening van medicatie direct in de cerebrospinale vloeistof, wat trager en diffuus effect heeft.
36
Wat is intrathecale toediening?
Toediening die direct in de bloed-brein barrière gaat, wat sneller en lokaler effect heeft.
37
Wat betekent Cmax?
De piek, of maximale concentratie van een drug in het bloedplasma.
38
Wat is Tmax?
Het tijdstip waarop de maximale concentratie in het bloedplasma is bereikt.
39
Wat is het therapeutisch gebied?
Het gebied waarbinnen een bepaalde bloedconcentratie waarde werkzaam is.
40
Vul in: Farmacokinetiek is wat het lichaam doet met de _______.
drug.
41
Vul in: Farmacodynamiek is wat de drug doet met het _______.
lichaam.