HC 1.7: Schouderaandoeningen Flashcards

(23 cards)

1
Q

de schouder heeft 4 gewrichten;

A
  • gleno-humeraal
  • acromio-claviculair
  • sterno-claviculair
  • scapulo-thoracaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

de rotator cuff is aan degeneratie onderhevig. we weten dat dat soms klachten geeft, vooral als het traumatisch is.
als je dus een jonge patiënt bent (onder de 60 jaar) en je valt en je had voor die val een goede functie van de rotator cuff, maar nu krachtverlies of functieverlies, dan heb je mogelijk een traumatische scheur. en dan moet je dus gaan kijken waar die scheur zit, of hij volledig of deels is en of je daar chirurgisch iets aan moet doen.

A
  • bij oudere patiënten (boven de 60) zie je dat patiënten al degeneratie/beschadiging van de cuff kunnen hebben, terwijl ze geen klachten hebben
  • dat maakt dat de beschadiging die je op een echo of MRI ziet, soms lastig te interpreteren is. is het gewone degeneratie of is het traumatisch, of bestaat dat traumatisch al langer en hoe pak je dat op?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

je moet dus altijd goed kijken naar de situatie en de patiënt. er is een beschadiging, wat voor patiënt zit er voor me? wat zijn de functionele klachten? en wat gaan we er mee doen/hoe gaan we het oppakken?
–> dat maakt het uitdagender om die beschadigingen te interpreteren

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat zijn orthopedische klachten?

A
  • eigenlijk is elke orthopedische klacht een combinatie tussen:
  • pijn
  • en functiebeperking (functieverlies of krachtverlies)
    –> soms kan de pijn meer op de voorgrond staan, bij een andere patiënt kan juist de functie beperking op de voorgrond staan
    –> je probeert altijd te kijken of je die pijn kan correleren/relateren aan de diagnose of aan de anatomische afwijking
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

anamnese schouder klachten:

A
  1. pijn (correlatie met anatomie) cuff (pijn epaulet)
  2. functie beperking
    - verlies ROM (range of motion) (actief)
    - krachtverlies
    –> rekening houdend met leeftijd, activiteiten en ontstaan mechanisme (acuut)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

differentiaal diagnose rotator cuff atrofie:

A
  • M. infraspinatus en supraspinatus letsel
  • glenohumerale artrose
  • acromio-claviculaire afwijkingen
  • frozen shoulder
  • suprascapular neuropathy
  • glenohumerale instabiliteit
  • cervicale wervelkolom pathologie
  • non orthopedisch (cardiaal, pulmonaal)
    –> dus brede DD, dus op basis van anamnese en aanvullend onderzoek tot een diagnose/verklaring komen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

painful arc test:

A

ZIE OOK PLAATJE IN WORD
- je laat de patiënt abductie uitvoeren met de armen
- als de patiënt het niet lukt om de armen helemaal omhoog te doen, of tussen 60 graden en 120 graden aangeeft pijn te hebben, dan is er een painful arc test
–> en dan moet je denken: dit kan passen bij een rotator cuff syndroom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

de rotator cuff kan je het beste testen door weerstandstesten:

A

ZIE PLAATJE IN WORD
- je hebt de internal rotation lag test (daarmee test je de subscapularis spier)
- je hebt de external rotation lag test (supraspinatus en infraspinatus spier)
- drop arm test (supraspinatus spier)
–> je kunt aan de hand van de richting waarin het krachtsverlies plaatsvindt, al ongeveer vaststellen welke spier of spier-pees complex is aangedaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

in het schoudergewricht is het zoeken naar een balans tussen mobiliteit en instabiliteit:

A
  • mobiliteit zegt iets over je ROM (range of motion)
  • en de instabiliteit zegt iets over de klacht die een patiënt ervaart of het schoudergewricht stabiel is of niet
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

instabiliteit is wat de patiënt ervaart of wat je soms kunt vastleggen, als er bijv. echt een dislocatie is.
–> instabiliteit is pathologisch

A

laxiteit is de mate van beweeglijkheid die je als onderzoeker kunt voelen.
je kan een heel beweeglijk gewricht hebben, maar dat hoeft nog geen klachten te geven.
–> laxiteit is asymptomatisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

hoe veel komt schouder luxatie voor?

A

incidentie 1,7% in de algehele populatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

waar is de stabiliteit van het schoudergewricht van afhankelijk?

A
  • de stand/congruentie van het glenoïd
  • de vorm van de kop, de gewrichts versie. hoe staan de kop en de kom tegenover elkaar, hoe past het in elkaar?
  • glenoïd-labrum, het labrum is belangrijk om de kom wat groter te maken
  • de kapsels en ligamenten in het schoudergewricht dragen bij aan de stabiliteit
  • de belangrijkste stabilisator is de rotator cuff/biceps pees
  • negatieve druk in het gewricht
  • hoe beweeg je de schouder, daarmee verander je de gewrichts versie, de positie van de kop tegenover de kom.
  • scapulothoracic beweging/stand
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

incidentie schouder luxatie:

A
  • naarmate je ouder wordt, wordt de kans op een schouder luxatie kleiner
  • de piek incidentie bevindt zich op de leeftijd van 16,5 jaar
  • en als je rond die leeftijd een schouderluxatie krijgt, is de kans ook groter dat je het nog een keer krijgt
  • dus leeftijd speelt een rol, maar ook wat je met je schouder doet.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

de anamnese is dus echt essentieel bij een patiënt met schouderklachten. wat zijn de wensen van de patiënt? waar zitten de klachten? hoe kun je de patiënt daarin helpen?
- ook lichamelijk onderzoek is belangrijk, zoals die testen voor de rotator cuff
- soms is aanvullend onderzoek nodig om dingen uit te sluiten of aan te tonen
–> dan kom je uiteindelijk op de diagnose en kun je de therapie gaan bepalen en starten

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

bij de orthopedie kunnen we heel veel halen uit het lichamelijk onderzoek. de anamnese is het allerbelangrijkst, maar het lichamelijk onderzoek stuurt heel erg: waar zit de functionele beperking en welke structuur is aangedaan.
lichamelijk onderzoek:

A
  • inspectie: atrofie, zwelling, huid, vorm
  • ROM/bewegingspatroon (is voor elk gewricht anders)
  • krachten (in de richtingen van de bewegingen)
  • palpatie (waar bevindt de pijn zich?)
  • specifieke testen
  • (voor instabiliteit heb je de volgende testen: apprehension, relocatie, schuiflade)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

specifieke testen voor instabiliteit van het schoudergewricht:

A
  • apprehension test
  • relocatie
  • schuiflade/anterior release test
    –> ZIE OOK PLAATJE IN WORD
17
Q

aanvullend onderzoek bij schouder klachten:

A
  • röntgen foto (geeft een algemeen beeld, kan iets over de vorm en positie zeggen en over beschadigingen)
  • diagnostische injectie (om pijn te reduceren of om een gewricht op te blazen, zodat we het gewricht met een MRI beter kunnen zien)
  • MRI (gadolinium contrast)
  • CT
18
Q

indeling instabiliteit van de schouder:

A
  • TUBS= Traumatic Unidirectional Bankart and Surgery
  • de traumatische in 1 richting, wat de meest voorkomende is en waarbij de luxatie vooral vaak naar anterieur is (95%)
  • AMBRI = Atraumatic Multidirectional Bilateral Rehabilitation an Inferior)
  • hierbij is er heel veel beweeglijkheid
19
Q

unidirectionale luxatie meest voorkomend met name anterieur > 95%.
recidief kans beïnvloed door leeftijd en risico gedrag.
operatieve stabiliteit is recidief kans verlagend.

20
Q

de multi-directionele instabiliteit:

A
  • heeft minder vaak een traumatische origine
  • minder voorkomend
  • van laxiteit naar instabiliteit
  • sulcus sign
  • schuiflade anterieur en posterior
  • apprehension
    DD: hypermobiliteit, collageen ziekte, bijv. Ehlers Danlos
21
Q

bij een acute luxatie heb je vaak ook secundaire beschadigingen aan het gewricht. die beschadigingen zitten aan de caput humeri of aan de cavitas glenoidale of labrum glenoidale.

22
Q

hoe groot is de kans op een recidief anterieure schouderluxatie bij een mannelijke contact sporter van 21 jaar na zijn eerste traumatische anterieure glenohumerale luxatie?