HC 1.9: Biomechanica, houding en beweging Flashcards

(35 cards)

1
Q

definitie biomechanica:

A

de studie van structuur en functie van biologische systemen met methoden uit de kinematica, dynamica, statica en materiaalkunde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

met biomechanica kunnen we verschillende vragen stellen:

A
  • Hoe maken we complexe bewegingen?
  • Hoe snel kunnen we een beweging maken?
  • Hoeveel kracht moeten we leveren met ons lichaam voor een beweging?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

kinematica:

A

een beschrijving van de beweging zonder op de oorzaak te letten. bijv. kromlijnige beweging, rotatie in een gewricht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

dynamica:

A

beschrijft verband tussen kracht en beweging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

statica:

A

beperking tot systemen in rust (kracht evenwicht).
bijv. zitten en stilstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

materiaalkunde:

A

relatie tussen kracht en vervorming (gebrek/scheur)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

hoe genereren we kracht?

A

met/door onze spieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

hoe zorgen we ervoor dat kracht de gewenste beweging genereert?

A

door de connectie tussen botten en spieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

functies van botten:

A

HOOFDFUNCTIES van botten:
- bescherming
- ondersteuning
- beweging
- aanhechting van spieren en banden
- aanmaak bloedcellen
Andere functies van botten:
- schok absorptie
- geluid overdracht (gehoorbeentjes)
- geluid isolatie
- calcium opslag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

twee basis vormen van bot:

A
  • corticaal bot (compact)
  • spongieus bot (sponsachtig)
    –> het corticale bot bevindt zich aan de buitenkant van het bot
    –> het spongieuze bot bevindt zich aan de binnenkant van het bot
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

samenstelling van corticaal en spongieus bot:

A
  • collageen, kalkzouten en water
    –> de flexibiliteit van de botten wordt geleverd door het collageen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

bij corticaal bot ligt het bot in een soort ringen. daardoor krijg je een compacte structuur die ook heel sterk is.
door het bot lopen ook bloedvaatjes.
–> dus de structuur van het corticale bot zorgt voor heel sterk en stevig bot

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

het spongieuze bot heeft meer een soort matrix structuur met allemaal gaten erin, waar bloedvaatjes door heen kunnen. dat maakt het bot wat lichter en het is ook veel minder sterk.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

eigenschappen van corticaal bot:

A
  • compact
  • poreusheid 5-30%
  • hoge dichtheid
  • minder rek, breekt bij >2% rek
  • kan grotere spanning verdragen
  • breekt eerder
  • anisotroop (eigenschappen zijn richting afhankelijk)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

eigenschappen spongieus bot:

A
  • open sponsachtige structuur
  • poreusheid 30-90%
  • lagere dichtheid
  • meer rek, breekt bij > 7% rek
  • kan geen grote spanning verdragen
  • vervormbaar
  • anisotroop
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

ZIE NU PLAATJES EN AANTEKENINGEN IN WORD!

17
Q

sterkte van corticaal en spongieus bot: (ZIE OOK PLAATJES IN WORD)

A

Bij corticaal bot:
- bij druk is de spanning tot het breekpunt het hoogst
- bij trek is de spanning tot het breekpunt wat lager
- bij afschuiving is de spanning tot het breekpunt het laagst
Bij spongieus bot:
- de druk die dit bot aankan totdat het de spanning van het breekpunt bereikt, is vele malen lager dan die van corticaal bot
- net als bij trek, daarbij is de spanning tot breekpunt ook veel lager dan die van corticaal bot

18
Q

anisotroop gedrag van corticaal bot onder trekbelasting: (ZIE PLAATJE IN WORD)

A
  • als je in de lengte aan het bot trekt, dan is de stijfheid het hoogst en ook het breekpunt is het hoogst
  • bij trekken in 30 graden, 60 graden en transversaal, zie je dat de stijfheid steeds lager wordt en ook het breekpunt lager
19
Q

welke eigenschappen veranderen afhankelijk van in welke richting de trekbelasting is van het corticale bot?

A
  • stijfheid
  • vloeigrens
  • breekpunt
  • taaiheid
    –> dit is allemaal het hoogste in de longitudinale richting en het laagst in de transversale richting
20
Q

structuren/vezels die bijdragen aan de stabiliteit in gewrichten:

A
  • gewrichtskapsel
  • ligamenten
  • pezen (spieren)
  • vorm van de botdelen
21
Q

gewrichtskapsel:

A

functies
- houdt de botten bij elkaar
- mechanoreceptoren, propriocepsis (meestal gevoelig aan het eind van een beweging)
- beschermt het gewricht tegen abnormale bewegingen

22
Q

ligamenten:

A

functies
- verbinding tussen botten
- beperken gewrichts-excursie
- geleiden de beweging
–> sterke ligamenten houden de knie in elkaar en ook geleiden ze de beweging
–> sterke ligamenten houden tibia en fibula bij elkaar

23
Q

pezen (spieren):

A

functies
- verbinding tussen spier en bot
- doorgeven van krachten
- propriocepsis:
- spieren: positie en snelheid
- pezen: kracht

24
Q

alle pezen zijn gemaakt van collageen bindweefsel.
er zijn 3 typen vezels:

A
  • collageen vezels –> sterkte en stijfheid (ligament, pezen)
  • elastische vezels –> rekbaarheid onder belasting (wanden, bloedvaten)
  • reticulaire vezels –> volume/vorm (lever, milt, beenmerg)
25
de collageen bindweefsels zijn hoofdzakelijk op trek belast (gewrichtsbeweging, spiercontractie):
het gedrag onder belasting van het weefsel wordt bepaald door: - orientatie van de vezels - eigenschappen collagene en elastische vezels - verhouding collagene en elastische vezels
26
orientatie vezels in pees, ligament en huid: (ZIE PLAATJE IN WORD)
- pees: hoge trek belasting in 1 richting - ligament: trek belasting in (beide) richtingen - huid: trek belasting in beide richtingen
27
de vezels in een ligament liggen bij weinig tot geen belasting allemaal een soort kriskras door elkaar. wanneer er trek belasting is, dan gaan die vezels grotendeels in 1 lijn liggen. --> dus hogere stijfheid in ligamenten onder trek belasting
28
verschillende soorten gewrichten:
- vlak gewricht - rol gewricht - zadelgewricht - scharniergewricht - condylair gewricht - kogel gewricht
29
kenmerken platgewricht:
- geschikt voor compressie - ongeschikt voor dwarskrachten/afschuiving - weinig draaibaar - geschikt voor gote buigende momenten --> in de voet, wervelkolom, sacro-iliacale gewricht
30
kenmerken bolgewrichten:
- minder geschikt voor buigend moment (grotere momentarm is nodig om dit nadeel te overwinnen) - gewoonlijk zeer draaibaar - geschikt voor grote dwarskrachten (heft weerstand tegen afschuiving) - mobilisatie door buigend moment --> heupgewricht en schoudergewricht
31
welke krachten zijn er in ons lichaam? (ZIE PLAATJE IN WORD)
- compressiekracht (de kracht die wordt uitgeoefend, wanneer een object wordt samengedrukt) - trekkracht (de kracht die wordt uitgeoefend wanneer een object wordt uitgerekt) - afschuifkracht (de kracht die wordt uitgeoefend wanneer twee oppervlakten langs elkaar schuiven)
32
naast de drie krachten, is er nog een andere hele belangrijke term binnen de biomechanica/statica:
moment - een maat voor het rotatie-effect van een kracht - een kracht op een afstand van een rotatie punt
33
vrijlichaamsdiagram:
een grafisch middel om de krachten en momenten op een lichaam te analyseren
34
opstellen van een vrijlichaamsdiagram:
stappenplan (7 stappen): 1. Definieer een coördinaten systeem (een richting voor de y-as en x-as en een richting waarin het moment positief is) we stellen dat alle krachten in de x-richting nul zijn. we stellen dat alle krachten in de y-richting nul zijn. en dat alles in de moment-richting ook nul is 2. Snij denkbeeldig op de plaats waar je de krachten wil weten. 3. Teken de belasting die van buitenaf werkt op het losgesneden deel. 4. Zoek tegengesteld gerichte reactiekrachten - meestal op de benige structuren. 5. Bepaal of alle krachten een moment leveren en of die momenten linksom of rechtsom draaiend zijn. 6. Zoek de spierkrachten (samen met de reactiekracht) die het totale moment gelijk aan nul kan maken. 7. De grootte van de spierkracht volgt uit de evenwichtsvergelijkingen (alle krachten samen zijn gelijk aan nul en alle momenten samen zijn gelijk aan nul)
35