HC + PR: KR Moeheid Flashcards

1
Q

Wat is de definitie van moeheid?

A

Een overweldigend, aanhoudend gevoel van uitputting en een verminderd vermogen tot lichamelijke en geestelijke inspanning. Presentatie is zeer verschillend per individu.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waarom is moeheid een vervelende klacht voor de arts?

A
  • aspecifieke klacht
  • kans ernstige aandoening klein
  • complexe relatie somatische-psychische factoren
  • het kost veel tijd
  • er is geen richtlijn voor
  • patiënten zijn vaak ontevreden
  • er is vaak een discrepantie tussen verwachtingen patiënt en mogelijkheden huisarts
  • er is geen symptomatische therapie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

In welke 5 groepen kan moeheid worden onderverdeeld?

A
  • Fysiologisch
  • Somatisch
  • Psychisch
  • Sociaal
  • Onverklaard

Bij de huisarts: 8% lichamelijk verklaard, 16% psychosociaal verklaard, de rest blijft onverklaard.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Moeheid kan ook worden ingedeeld in centrale n perifere moeheid. Welke klachten heeft iemand met centrale of met perifere moeheid?

A

Centrale moeheid
* Geen energie
* Niet kunnen concentreren
* Zich zwak voelen
* Woorden: doodmoe, gesloopt, bekaf, afgepeigerd
Perifere moeheid
* Fysiek minder presteren
* Sneller buiten adem
* Conditie gaat achteruit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Moeheid voelen is in veel omstandigheden normaal Mits het in verhouding staat tot omstandigheden die bij het gewone leven passen en als rusten en slaap helpen. Wat zijn voorbeelden van fysiologische moeheid?

A

Zwangerschap, jet lag, overwerk, ploegendienst, stressvol event

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn voorbeelden van een somatische ziekte?

A
  • Acute infectieziekten (LWI, EBV, CMV, hepatitis, tbc, endocarditis, covid)
  • Haematologisch (ernstige anemie, lymfoproliferatieve aandoeningen)
  • Hormonaal (DM, schildklierfunktiestoornissen)
  • Metabool (nier-, leverinsufficiëntie)
  • Cardiopulmonaal (coronairlijden, hartfalen, COPD)
  • Gastrointestinaal (IBD, coeliakie, maligniteiten)
  • Neurologisch (Parkinson, MS, myasthenia gravis, PNP)
  • Bewegingsapparaat (spier/peesklachten, RA, PMR)
  • KNO (slaapapneu)
  • Medicatie (bijwerkingen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn voorbeelden van psychische aandoeningen?

A
  • Surmenage
  • Depressie
  • Angststoornis
  • Somatisatie
  • Slaapstoornis
  • Middelengebruik
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn voorbeelden van sociale problemen?

A
  • Relatie
  • Gezin
  • Werk
  • Financieel
  • Isolement
  • Social media
  • Vragen naar ‘energievreters’ en onderzoek de balans ‘draagkracht’ en ‘draaglast’.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe definiëren artsen moeheid waar geen oorzaak voor te vinden is?

A

moeheid als symptoomdiagnose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waar kan men van spreken als er meer dan 6 maanden last is van moeheid waar geen oorzaak voor te vinden is?

A

chronisch vermoeidheidssyndroom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn andere ‘onverklaarde’ diagnosen voor moeheid?

A
  • Moeheid als ‘symptoomdiagnose’
  • Chronisch vermoeidheidssyndroom
  • Fibromyalgie, somatische symptoomstoornis
  • SOLK/ALK (Aanhoudende Lichamelijke Klachten)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn mogelijke hulpvragen bij moeheid?

A
  • Angst voor ziekte
  • Ongerustheid
  • Lab. onderzoek
  • Verwijzing
  • Verminderd functioneren * Steun vragen (werk, thuis) * Legitimeren uitval
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn alarmsignalen bij moeheid?

A

Somatisch:
- gewichtsverlies
- koorts
- nachtzweten
- dyspnoe d’effort
- veel plassen/dorst

Psychosociaal
- chronische stress, spanning
- somberheid
- interesseverlies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn voor- en nadelen van lab doen?

A

Voordelen
* Gevoel van zekerheid bij de arts
* Gevoel van zekerheid bij de patiënt
Nadelen
* Veel fout-positieve uitkomsten
* Ook fout-negatieve uitkomsten
* Risico somatisatie – richten op somatiek, in plaats van bespreken psychosociale context. * Kosten
* Schijnzekerheid!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wanneer doe je wel lab?

A

moeheid >1 maand
ouderen (50+, m.n. 75+)
aanknopingspunten bij anamnese en/of lo voor specifieke somatische aandoening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zit er in een screenend lab voor moeheid?

A
  • BSE
  • bloedbeeld (Hb + Leuko’s)
  • TSH
  • Glucose nuchter
  • Kreatinine + eGFR (ouderen)
  • ALAT (ouderen)
17
Q

Wat zijn de meest voorkomende oorzaken van moeheid?

A

zwangerschap, luchtweginfectie, vitamine D tekort, depressie, relatie- of gezinsproblemen, werkproblemen, symptoomdiagnose ‘moeheid

18
Q

Welke diagnosen moeten met spoed worden uitgesloten?

A
  • Tuberculose
  • Lymfoproliferatieve aandoeningen
  • Uitgezaaide carcinomen
  • Ernstige nierinsufficiëntie
  • Ernstige leverinsufficiëntie
19
Q

Welke diagnosen komen zelden voor?

A
  • extreme fysieke inspanning
  • jetleg
  • hepatitis
  • HIV
  • Tuberculose
  • Endocarditis
  • M. Lyme
  • Pulmonale hypertensie
  • IBD
  • Fibromyalgie
  • RA
  • Lymfoproliferatieve aandoeningen
  • Ernstige anemie
  • Hypothyreoïdie
  • M. Addison
  • M. Cushing
  • Hypercalciëmie
  • Ernstige nier-/leverinsufficiëntie
  • Myasthenia gravis
  • poloneuropathie
  • MS
  • M. Parkinson
  • Chronisch vermoeidheidssyndroom
20
Q

Welke diagnosen komen soms voor?

A
  • Overwerk, ploegendienst
  • Munonucleosis infecties
  • Decompensatio cordis
  • COPD
  • Polymyalgia rheumatica
  • Uitgezaaide carcinomen
  • DM
  • Hyperthyreoïdie
  • Ijzergebrek
  • Vitamine B12-tekort
  • Angststoornis
  • Middelengebruik
  • Somatisatie
  • Stressreacties
  • Bijwerking medicament
21
Q

Welke klachten kunnen passend zijn bij een bepaalde diagnose?

A
  • hoesten, of een veranderd hoestpatroon als symptoom van luchtweginfectie of bronchuscarcinoom;
  • dyspnée d’effort, orthopneu en oedemen passen bij hartfalen;
  • proximale spierpijn of stijfheid wijst op een polymyalgia rheumatica;
  • dorst en veel plassen kunnen op een diabetes mellitus of hyperkaliëmie wijzen;
  • bij gejaagdheid, hartkloppingen en vermagering valt te denken aan een hyperthyreoïdie;
  • hartkloppingen of gejaagdheid kunnen naast hyperthyreoïdie ook duiden op een angststoornis;
  • kouwelijkheid, traagheid, obstipatie en gewichtstoename wijzen op hypothyreoïdie;
  • spierzwakte past bij neuromusculaire aandoeningen;
  • met het oog op mogelijk psychische oorzaken vraagt men naar een sombere stemming en verlies van interesse. Dit kan passen bij depressie.
22
Q

Wanneer moeheid bij ouderen meer dan 6 maanden bestaat verricht men een

A

X-thorax en ECG

23
Q

De DD bij moeheid van kinderen is heel anders en te groot om hier uit te werken. Wat zijn ‘rode vlaggen’ voor een belangrijke somatische diagnose (bij kinderen)?

A
  • onvrijwillig significant gewichtsverlies
  • afbuigende lengtegroeicurve
  • progressieve klachten, zoals hoofdpijn
  • inspanningsgebonden klachten anders dan moeheid (dyspneu, spierpijn, flauwvallen)
  • gewrichtsklachten
  • slaapapneus
  • chronische ernstige diarree
  • geen/nauwelijks beperkingen en schoolverzuim t.g.v. klachten
  • positieve fam-anamnese voor auto-immuunaandoeningen
  • neurologische afwijkingen
  • lymfadenopathie
24
Q

Wat zijn aanwijzingen in de anamnese voor een functionele aard van de moeheid?

A
  • meerdere functionele klachten (hoofdpijn, buikpijn, pijn in extremiteiten) tegelijkertijd
  • functionele klachten in de VG
  • beperkingen als gevolg van de klachten zijn oninvoelbaar voor anderen (vriendjes, maar ook dokter)
  • positieve familieanamnese voor functionele klachten, (faal)angst of depressie
  • de klachten pieken s’morgens en na schooltijd; s’avonds zijn ze vaak minder
  • klachten van autonome disregulatie (orthostatische hypotensie, syncope, misselijkheid, transpireren)
  • kindermishandeling, seksueel misbruik, verwaarlozing of andere vervelende gebeurtenissen in VG.
25
Q

Waar kan je naar vragen bij de psychosociale anamnese?

A
  • Feitelijk: getrouwd, werksituatie, partner
  • Subjectief: beleving van de relatie, omgaan met intimiteit
  • Interactie: de invloed van de klachten op de relatie en omgekeerd
26
Q

Welke domeinen zijn er in de psychosociale anamnese?

A
  • werksituatie
  • woonsituatie
  • relatie- en leefvorm
  • sociaal-culturele situatie
  • financiële situatie
  • sociale contacten en vrijetijdsbesteding

VG: opvoeding, kinder- en pubertijd, opleiding en loopbaan, belangrijke gebeurtenissen.

27
Q

Wat is de kans op een fout-positieve test?

A

5%, en bij 3 bepalingen in 1 test is de kans dan al 1/4e.