HC week 3 Flashcards

ogen (52 cards)

1
Q

Macula en retina algemeen

A

Macula voorziet centrale 12 graden van het zicht, centrum daarvan is fovea die centrale 2 graden voorziet
Macula bevat 6,5 miljoen kegels, 1 kegel op 1 bipolaire cel
Retina bevat 115 miljoen staven, 100 staven op 1 bipolaire cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Fototransductiecascade

A

= omzetten foton in actiepotentialen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Verloop visuele baan

A

n. opticus –> chiasma optica –> corpus geniculatum laterale –> radiatio optica –> lobus occipitalis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Opticus / chiasma compressie geeft:

A
  • Verminderde visus
  • Verminderde kleur zien
  • Gezichtsveld uitval
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Onderzoeken bij opticus / chiasma compressie:

A
  • Visus meting
  • Kleurenzientest Ishihara
  • Relatieve Afferente Pupil defect
  • Fundus onderzoek
  • Gezichtsveld onderzoek: Donders, Goldmann (nauwkeuriger)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Aandoeningen met kleurenzien stoornissen

A

Alle oogzenuw aandoeningen veroorzaken rood-groen stoornis. Alle retina aandoening veroorzaken een blauw-geel stoornis, behalve Stargardt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Bleke papil:

A
  • Kenmerk van schade aan opticus tot LGN
  • Treedt na 4-6 weken op
  • Neurovasculaire degeneratie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Gezichtsvelduitval:

A
  • Totale blindheid aan 1 kant: defect na chiasma
  • 1 kant hemianopsie: direct tak bij chiasma aangedaan
  • Incongruente homonyme hemianopsie: voor chiasma
  • Congruente homonyme hemianopsie: in verbinding tussen visuele cortex en LGN
  • Bitemporale hemianopsie: midden chiasma opticum
  • Congruente kwadratische veld defect: in verbinding tussen visuele cortex en LGN maar onvolledig defect
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Chiasma compressie:

A
  • Hallmark is bitemporale hemianopsie
  • Asymmetrische groei geeft meer uitval ipsilateraal
  • Kan veroorzaakt worden door oa: gliomen, craniopharyngeoom, hypofyse adenoom
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Opticus glioom:

A
  • Langzaam groeiende tumor
  • Veelal bij kinderen
  • Bij 30% ikv Neurofibromatose 1
  • Vaakst rondom chiasma
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Globale opbouw oog

A

Achterkant van het oog heeft de retina met de fotoreceptoren, met daarachter het pigment epitheel. Licht gaat van voor naar achter, signaal gaat van achter naar voor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Celtypen in de retina (van meest diep tot oppervlakkiger, tevens volgorde van signaalketen):

A
  • Fotoreceptoren
  • Horizontale cellen
  • Bipolaire cellen
  • Amacriene cellen
  • Ganglion cellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Fotoreceptoren:

A
  • Bij licht: hyperpolarisatie à minder afgifte glutamaat (graded response)
  • Staafjes en kegeltjes
  • 1 foton à 1 mV potentiaalverandering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

4 typen opsine moleculen

A

staafjes en 3 typen kegeltjes (kort, medium en lang)
Fotoreceptoren reageren op alle golflengtes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Verschillen kegeltjes en staafjes:

A
  • Verdeling: kegeltjes zitten met name centraal (macula), staafjes meer perifeer
  • Versterking: kegeltjes weinig (ongeveer 1-op-1 verbinding), staafjes veel (ongeveer 15-op-1)
  • Gevoeligheid: kegeltjes zijn gevoelig in licht, staafjes zijn gevoelig in donker
  • Reactiesnelheid en -duur: kegeltjes worden snel actief, maar blijven kortdurend actief, bij staafjes duurt het activeren even maar dan blijven ze lang actief
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Retinale verdeling:

A
  • Kegeltjes zitten met name in de fovea
  • De papil zit nasaal van de fovea, hier zijn geen fotoreceptoren
  • Centraal is men gevoeliger voor resolutie en kleur, perifeer meer voor verschil in lichtsterkte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Versterking staafjes en kegeltjes:

A
  • Kegeltjes schakelen bijna 1-op-1
  • Staafjes convergeren samen op 1 bipolaire cel
  • Dus als 1 vd staafjes geraakt wordt, wordt bipolaire cel actief, geeft zwakkere resolutie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Lichtgevoeligheid:

A
  • Scotopisch: werken vooral in donker (staafjes)
  • Mesopisch: half licht half donker
  • Fotopisch: werken vooral in licht (kegeltjes
  • Fotoreceptoren kunnen gevoeliger/minder gevoelig worden à gewenning aan lichtverandering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Bipolaire cellen:

A
  • Twee uiteinden die signaal doorgeven
  • Reageren op lichtveranderingen
  • 1 kant maakt verbinding met fotoreceptoren, andere kant met ganglioncel
  • 2 typen: ON-cel en OFF-cel
  • Graduele respons
  • Hebben glutamaat receptoren
  • Op het eind verbinding met AMPA van ganglioncel: geeft depolarisatie en meer actiepotentialen bij meer glutamaat en hyperpolarisatie en minder actiepotentialen bij minder glutamaat
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

ON-cel:

A
  • Heeft MGluR6-receptoren
  • Bij AFNAME glutamaat à depolarisatie
  • Hierdoor komt uiteindelijk MEER glutamaat vrij
  • Sign inverting
  • In het geval van licht: hyperpolarisatie en minder glutamaat à depolarisatie à meer afgifte glutamaat
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

OFF-cel:

A
  • AMPA / kainete receptoren
  • Bij AFNAME glutamaat à hyperpolarisatie
  • Geeft uiteindelijk ook MINDER glutamaat
  • Sign conserving
22
Q

Retinale ganglioncellen:

A
  • Geven output van retina door via n. opticus naar Lateral Geniculate Nucleus (LGN)
  • Afhankelijk van hoeveelheid glutamaat van bipolaire cel gaan ze meer of minder actiepotentialen genereren
  • Magno-cellen: input van de staafjes, grote cellen, contrast zwart-wit
  • Parvo-cellen: input van de kegeltjes, kleine cellen, kleurcontrast
23
Q

Amacriene cellen:

A
  • Cellen zonder axon
  • Reageren op verandering, stoppen als verandering heeft plaatsgevonden
  • Graduele respons
24
Q

Horizontale cellen:

A
  • Verbinden meerdere fotoreceptoren met elkaar
  • Laterale inhibitie: als activatie in ene fotoreceptor (hyperpolarisatie) onderdrukken ze de activiteit van andere rondom gelegen fotoreceptoren (depolarisatie)
  • Laterale verbindingen over groter gebied
  • Center-surround structuur mogelijk
25
Receptieve veld:
- Deel van visuele veld waar een visuele cel op reageert - Groter veld à lagere spatiële resolutie - Overlappend: meerdere cellen voor 1 gebied
26
Twee typen magno-cellen:
- ON-center met OFF surround - OFF-center met ON surround - Bij volledig veld weinig reactie, verdeling licht en donker interessanter - Meestal combinatie van licht op centrum en licht op surround, uitkomst is optelsom van hyperpolarisatie en depolarisatie
27
Concomitant:
- = scheelzien gelijk in alle richtingen - Horizontaal - Verticaal - Torsioneel
28
Inconcomitant:
- = scheelzien varieert in bepaalde blikrichtingen - Paralytisch - Restrictief - Spastisch
29
Esotropie:
- = convergente stand van de ogen - 50% bij kinderen - Eerste 3 maanden normaal - Kans op amblyopie - 3 soorten: o Esoforie (geen afwijking bij binoculair kijken) o Intermitterende esotropie: bij bepaalde omstandigheden divergent o Esotropie: kan niet rechtgetrokken worden met fusie - Bril na cyclorefractie - Chirurgie: bij klachten, >50% van de tijd deviatie of constante esotropie o Bilaterale recessie rectus medialis o Recessie rectus medialis + resectie rectus lateralis
30
Exotropie:
- = divergente stand van de ogen - 3 soorten: o Exoforie = rechte oogstand met fusie, geen afwijkingen bij binoculair kijken o Intermitterende exotropie = kan recht getrokken worden met fusie, bij bepaalde omstandigheden divergente stand o Exotropie = kan niet rechtgetrokken worden met fusie bij binoculair kijken - Chirurgie bij klachten, > 50% vd tijd deviatie of constant o Recessie rectus lateralis + resectie rectus medialis o Bilateralie recessie rectus lateralis
31
Pseudostrabismus:
- Geen verstoring van de twee visuele assen - Abnormale adnexale structuren
32
Soorten refractie:
- Emmetropie: normaal - Hypermetropie: verziend - Myopie: bijziend - Astigmatisme: niet perfect rond oog
33
Amblyopie:
- = oog wat minder goed ziet, lui oog - Ontstaat door onderbreking in normale ontwikkeling van het zicht - Visuele ontwikkeling vindt plaats tot ongeveer 6-8 jaar - Door niet gebruiken van 1 oog gaan neuronen en synapsen verloren tussen oog en visuele cortex - 90% vd bezoeken aan kinderoogheelkunde
34
Oorzaken amblyopie:
- Strabismus - Ongelijke brilsterkte - Gecombineerde oorzaken - Deprivatie amblyopie: ptosis, cataract
35
Beelden van het oog route:
- Laterale geniculate nucleus - Radiatio optica naar visuele cortex - Daar komt het samen in oculaire dominantie kolommen (V1) - Banen van linker- en rechteroog worden verbonden in laag 4B: vanaf daar is absolute diepte te zien
36
Screening amblyopie:
- Verschillende momenten in 4 jaar tijd op consultatiebureau - 0-4 maanden: fundusreflex, om staar of retinoblastoom op te sporen - 6-9 maanden: vroegtijdige onderkenning visusstoornis (VOV) - 3 jaar: plaatjes kaart (visustest, LH), amblyopie opsporen - 4 jaar: Landolt-C
37
Behandeling amblyopie:
- Bij ongelijke brilsterkte: eerst bril - Afplakken van het goede oog tot 8 jaar - Behandeling door orthoptist
38
Kleuren zien:
- Licht bestaat uit verschillende golflengtes - Als er licht op het oog valt activeren alle fotoreceptoren, staafjes en kegeltjes - Verschillende typen kegeltjes voor verschillende golflengtes – 3 typen (kort, medium, lang) - P-cel kijkt naar relatieve input van verschillende typen kegeltjes, dus verhouding van kleuren - 1 parvocel staat in contact met 2 soorten kegeltjes
39
Retinale projecties naar hersenkernen:
- 90% gaat naar LGN, dit is een tussenstation voor visuele informatie - 10% gaat naar andere kernen: o Pretectum: pupilreflex o Hypothalamus: dag-nacht cyclus o Superior colliculus: reflexmatige oog-hoofdbewegingen
40
Visuele veld oriëntatie:
- Beeld valt omgekeerd op retina: onder wordt boven, links wordt rechts - Informatie van linkerkant van retina (dus rechts uit de wereld) gaat naar linkerhemisfeer en andersom - Nergens in het brein wordt dit beeld rechtgezet, dit is aangeleerd - Bovenkant van retina gaat (dus onderkant wereld) via pariëtaalkwab naar boven sulcus calcarinus - Onderkant van de retina (bovenkant wereld) via temporaalkwab naar onder sulcus calcarinus - Dit komt samen in de occipitaalkwab, waar centrale deel van fovea overgerepresenteerd wordt
41
Laterale geniculate nucleus:
- Onderdeel van de thalamus - Bestaat uit 6 lagen - Laag 1 en 2 krijgen input van magnocellen, houden zich bezig met contrast - Laag 3 tm 6 krijgen input van parvocellen, 5 en 6 houden zich bezig met kleur - Parvocellen houden zich naast kleur ook bezig met kleine veranderingen en details - Ipsilateraal: laag 2, 3 en 5 - Contralateraal: laag 1, 4 en 6
42
Laesies in de LGN
- Klein deel van visueel veld - Bepaalde stimulus eigenschap - In 1 oog - Valt meestal niet op, hoogstens als het in fovea zit
43
Lagen visuele cortex
Vanuit de LGN gaat het naar de visuele cortex, die heeft ook 6 lagen. Projectie komt binnen in laag 4 van primaire visuele cortex (V1). Laag 4 is monoculair. Vanaf laag 4 gaat het naar de andere lagen toe, waar vermenging van informatie uit beide ogen plaatsvindt. Hier komt ook informatie aan uit de thalamus. Visuele cortex heet ook wel striate cortex, want het is gestreept met oculaire dominantie kolommen, die moeten goed ontwikkeld en in balans zijn. Bij lui oog is dit voor 1 oog onderontwikkeld.
44
Na V1 zijn er functionele specialisaties:
- Dorsale stroom: o Parietaalkwab o Plaats, beweging o WAAR - Ventrale stroom: o Temporaalkwab o Vorm/kleur o WAT
45
Specifiek functieverlies:
- Ventrale stroom: o Hemi-achromatosie (V4): eenzijdige kleurenblindheid o Prosopagnosia (fusiforme gyrus of temporaal): geen gezichten herkennen - Dorsale stroom: o Akinetopsia (V5): bewegingen niet inschatten
46
Pupilstoornissen: efferent en afferent:
- Afferent: nervus opticus - Efferent: o Parasympaticus: n. oculomotorius, defect van de sphincter o Sympathicus: Horner syndroom, defect van de dilator - Maat voor integriteit van visuele banen
47
Functie pretectum
verantwoordelijk voor pupil licht reflex
48
Horner syndroom:
- Miose: pupil constrictie - Milde ptosis - Anihydrosis - Pijnlijk Horner syndroom  a. carotis dissectie - Anisocorie neemt toe in donker
49
N. oculomotorius uitval:
- Down and out oogstand - Volledige ptosis: m. levator palpabrae sup - Mydrasis: grote pupil agv m. sphincter pupillae - NIII + pupilbetrokkenheid  CAVE intracraniële aneurysma
50
Anisocorie verandering
Anisocorie neemt toe in donker  probleem van sympathicus Anisocorie neemt toe in licht  probleem van parasympathicus
51
Relatief afferent pupildefect (RAPD):
- Meest voorkomende afferente pupildefect - Laesie van n. opticus - Getest met swinging flashlight test
52
Werkingsmechanisme pupilreflex:
1. Licht schijnt in 1 oog 2. Signalen naar pretectum aan die zijde 3. Twee bundels richting nuclei van Edinger-Westphal: 1 contralateraal en 1 ipsilateraal 4. Deze gaan door naar bijbehorende ogen