hfd. 1 F-N Flashcards
(87 cards)
1
Q
adapter à
A
aanpassen aan
2
Q
atteindre
A
bereiken
3
Q
avoir lieu
A
plaatsvinden
4
Q
en lanque originale
A
in de oorspronkelijke taal
5
Q
être content de
A
blij zijn om
6
Q
la région bordelaise
A
de streek rond Bordeaux
7
Q
le professeur d’allemand
A
de leraar duits
8
Q
les trouvailles
A
het weerzien
9
Q
par samaine
A
per week
10
Q
terminer
A
eindigen
11
Q
un avantage
A
een voordeel
12
Q
un échange
A
een uitwisseling
13
Q
un inconvénient
A
een nadeel
14
Q
un voyage scolaire
A
een schoolreisje
15
Q
une heure de cours
A
een uur les
16
Q
une matière obligatoire
A
een verplicht vak
17
Q
faire la fête
A
feest vieren
18
Q
mémorable
A
onvergetelijk
19
Q
plein de copains
A
veel vrienden
20
Q
retrouver
A
terugzien
21
Q
se détendre
A
zich ontspannen
22
Q
se réaliser
A
werkelijkheid worden
23
Q
sortir en boîte
A
naar de disco gaan
24
Q
un étranger
A
een buitenlander
25
un séjour linguistique
een talencursus
26
en effet
inderdaad
27
être trop occupé
te druk zijn
28
éviter
vermijden
29
la cause
de oorzaak
30
la confiance
het vertrouwen
31
le prof principal
de mentor
32
les reproches
de verwijten
33
prendre des notes
aantekeningen maken
34
rattraper un cours
een les inhalen
35
un élève doué
een getalenteerde leerling
36
une occasion
een gelegenheid
37
une raison
een reden
38
amical, amicale
vriendelijk
39
avoir peu de
bang zijn
40
dès
vanaf
41
différent
anders
42
la guerre
de oorlog
43
la moyenne
het gemiddelde
44
la note
het cijfer
45
la seconde
de vierde klas
46
la section
het profiel
47
la terminale
de examenklas
48
le cours
de les
49
le lycée
de bovenbouw
50
obligé
verplicht
51
parfois
soms
52
redoubler
blijven zitten
53
timide
verlegen
54
une amitié
een vriendschap
55
announcer
aankondigen
56
autant que
zoveel als
57
des fois
soms
58
ensemble
samen
59
finalement
uiteindelijk
60
il est assis
hij zit
61
jeter
weggooien
62
l’enfance
de kinderjaren
63
obtenir le bac
je eindexamen halen
64
pleurer
huilen
65
profiter de
genieten van
66
prouver
bewijzen
67
se fair des amis
vrienden maken
68
se rappeler
zich herinneren
69
cinq sur six
vijf van de zes
70
gradir
opgroeien
71
le bien-être
het welzijn
72
le comportement
het gedrag
73
le moins bon
het minst goed
74
obtenir une mauvaise note
een slecht cijfer krijgen
75
suivi de
gevolgd door
76
un adolescent
een puber
77
croissant
groeiend
78
encourager
aanmoedigen
79
faire la différence entre
een onderscheid maken tussen
80
l’apparence
het uiterlijk
81
l’émission
de uitzending
82
la demande
de vraag
83
le moindre
het minste
84
le principal
de belangrijkste
85
le quotidien
het dagblad
86
ressembler
lijken op
87
selon
volgens
