Hoofdstuk 2 woordjes F-N Flashcards
(44 cards)
1
Q
à la pointe de
A
op de punt van
2
Q
bordé(e) par
A
begrensd aan
3
Q
bilingue
A
tweetalig
4
Q
la marée
A
het getij
5
Q
nautique
A
water
6
Q
faire du char à voile
A
strandsurfen
7
Q
accompagné de
A
vergezeld van
8
Q
un nain
A
een dwerg
9
Q
embarquer
A
aan boord gaan
10
Q
réfléchir sur
A
nadenken over
11
Q
le métier
A
het beroep
12
Q
le magazine
A
het tijdschrift
13
Q
le vendeur
A
de verkoper
14
Q
entretemps
A
intussen
15
Q
essentiellement
A
voornamelijk
16
Q
sur place
A
ter plekke
17
Q
emporter
A
uiteraard
18
Q
goûter
A
proeven
19
Q
divorcé
A
gescheiden
20
Q
il y a trois ans
A
drie jaar geleden
21
Q
se remarier
A
hertrouwen
22
Q
l’année dernière
A
vorig jaar
23
Q
drôle
A
grappig
24
Q
certainement
A
zeker
25
boire
drinken
26
À tout à l'heure!
Tot zo!
27
le marin
de zeeman
28
un pêcheur
een visser
29
comme
aangezien
30
hésiter
aarzelen
31
tandis que
terwijl
32
pauvre
arm
33
la pêche
de visserij
34
une entreprise
een onderneming
35
se tromper de
zich vergissen in
36
mettre en oeuvre
in het werk stellen
37
une metière première
een grondstof
38
un héritage
een erfenis
39
fidèle à
trouw aan
40
une association
een stichting
41
le but
he doel
42
procurer
krijgen
43
le dépliant
de folder
44
une enceinte
een omheining