hij leeft

Question 1

’s Nachts

Answer 1

At night - “’s Nachts, als de levensgeest ons aanroept” (At night, when the spirit of life calls us)\nWord Family: nacht (night), nachtelijk (nocturnal), overnachten (to stay overnight)

Question 2

als

Answer 2

when - “als de levensgeest ons aanroept” (when the spirit of life calls us)\nWord Family: wanneer (when), zodra (as soon as), terwijl (while)

Question 3

de

Answer 3

the - “de levensgeest ons aanroept” (the spirit of life calls us)\nWord Family: het (the, neuter), een (a/an), die (that, demonstrative)

Question 4

levensgeest

Answer 4

spirit of life - “de levensgeest ons aanroept” (the spirit of life calls us)\nWord Family: leven (life), geest (spirit), levendig (lively)

Question 5

ons

Answer 5

us - “de levensgeest ons aanroept” (the spirit of life calls us)\nWord Family: wij (we), onze (our), onszelf (ourselves)

Question 6

aanroept

Answer 6

calls - “de levensgeest ons aanroept” (the spirit of life calls us)\nWord Family: roepen (to call), aanroeping (invocation), uitroepen (to exclaim)

Question 7

nooit

Answer 7

never - “Nooit, is een berg ons te hoog” (Never is a mountain too high for us)\nWord Family: nimmer (never, formal), ooit (ever), altijd (always)

Question 8

is

Answer 8

is - “Nooit, is een berg ons te hoog” (Never is a mountain too high for us)\nWord Family: zijn (to be), was (was), geweest (been)

Question 9

berg

Answer 9

mountain - “Nooit, is een berg ons te hoog” (Never is a mountain too high for us)\nWord Family: bergachtig (mountainous), heuvel (hill), gebergte (mountain range)

Question 10

te

Answer 10

too - “Nooit, is een berg ons te hoog” (Never is a mountain too high for us)\nWord Family: teveel (too much), genoeg (enough), voldoende (sufficient)

Question 11

hoog

Answer 11

high - “Nooit, is een berg ons te hoog” (Never is a mountain too high for us)\nWord Family: hoogte (height), verheven (elevated), hoger (higher)

Question 12

heb

Answer 12

have (imperative) - “Heb vertrouwen en hou moed” (Have faith and keep courage)\nWord Family: hebben (to have), had (had), gehad (had, past participle)

Question 13

vertrouwen

Answer 13

faith/trust - “Heb vertrouwen en hou moed” (Have faith and keep courage)\nWord Family: vertrouwen (to trust), vertrouwelijk (confidential), zelfvertrouwen (self-confidence)

Question 14

en

Answer 14

and - “Heb vertrouwen en hou moed” (Have faith and keep courage)\nWord Family: ook (also), of (or), maar (but)

Question 15

hou

Answer 15

keep (imperative) - “Heb vertrouwen en hou moed” (Have faith and keep courage)\nWord Family: houden (to keep), hield (kept), gehouden (kept, past participle)

Question 16

moed

Answer 16

courage - “Heb vertrouwen en hou moed” (Have faith and keep courage)\nWord Family: moedig (courageous), aanmoedigen (to encourage), moedeloos (discouraged)

Question 17

hij

Answer 17

he - “Hij leeft in jou” (He lives in you)\nWord Family: hem (him, object), zijn (his), hijzelf (himself)

Question 18

leeft

Answer 18

lives - “Hij leeft in jou” (He lives in you)\nWord Family: leven (to live), levend (living), levens (lives, plural)

Question 19

in

Answer 19

in - “Hij leeft in jou” (He lives in you)\nWord Family: binnen (inside), uit (out), op (on)

Question 20

jou

Answer 20

you (singular, object) - “Hij leeft in jou” (He lives in you)\nWord Family: jij (you, subject), jouw (your), jezelf (yourself)

Question 21

mij

Answer 21

me - “Hij leeft in mij” (He lives in me)\nWord Family: ik (I), mijn (my), mezelf (myself)

Question 22

waakt

Answer 22

watches - “Waakt over alles” (Watches over everything)\nWord Family: waken (to watch), waakzaam (vigilant), bewaken (to guard)

Una vaca que ve

Question 23

over

Answer 23

over - “Waakt over alles” (Watches over everything)\nWord Family: boven (above), onder (below), naast (beside)

Question 24

alles

Answer 24

everything - “Waakt over alles, alles wat wij zien” (Watches over everything, everything we see)\nWord Family: iedereen (everyone), altijd (always), overal (everywhere)

Question 25

wat

Answer 25

what - "alles wat wij zien" (everything we see)\nWord Family: wie (who), waarom (why), hoe (how)

Question 26

wij

Answer 26

we - "alles wat wij zien" (everything we see)\nWord Family: ons (us), onze (our), wijzelf (ourselves)

Question 27

zien

Answer 27

see - "alles wat wij zien" (everything we see)\nWord Family: zien (to see), zag (saw), gezien (seen)

Question 28

kijk

Answer 28

look (imperative) - "Kijk in het water" (Look in the water)\nWord Family: kijken (to look), keek (looked), gekeken (looked, past participle)

Question 29

het

Answer 29

the (neuter) - "Kijk in het water" (Look in the water)\nWord Family: de (the, common), een (a), dit (this)

Question 30

water

Answer 30

water - "Kijk in het water" (Look in the water)\nWord Family: waterval (waterfall), waterig (watery), onderwater (underwater)

Question 31

hart

Answer 31

heart - "Kijk in je hart" (Look in your heart)\nWord Family: hartelijk (cordial), harteloos (heartless), harten (hearts)

Question 32

reflectie

Answer 32

reflection - "In jou reflectie, leeft hij in jou" (In your reflection, he lives in you)\nWord Family: reflecteren (to reflect), gereflecteerd (reflected), spiegeling (mirroring)