hoofdstuk 2 deel 2 Flashcards

1
Q

3 celverbindingen

A
  • kanaaljuncties
  • desmosomen
  • stevige juncties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

functies van celverbindingen (3)

A
  • communicatie tussen cellen (kanaaljuncties)
  • vastmaken van de cellen aan elkaar (desmosomen)
  • creëren van een fysische barrière (stevige junctie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

kanaaljuncties

A

cilindervormige structuren–> hydrofiel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

waar bestaat desmosomen uit ? (2)

A
  • 2 eiwitplaten

- centrale lamel in de intercellulaire ruimte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is het verschil tussen stevige junctie en de andere verbindingen?

A

bij stevige junctie blijft de intercellulaire ruimte niet bestaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

functie rode bloedcel

A

transport van zuurstof vanuit de longen naar de weefsels en van het afvalproduct koolzuur terug naar de longen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

waarom vertoont de inwendige membraan bij mitochondrium instulpingen?

A

oppervlaktevergroting van de membraan zonder dat het volume van het cellichaam toeneemt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

cristae

A

instulping

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

functie mitochondria

A

energievoorziening –> o2 ademhaling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

mitochondriale matrix + functie

A

structuurloze vloeistof, bevat enzymen die nodig zijn voor de oxidatieve afbraak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

oxidatieve afbraak

A

manier om ATP te maken voor zuurfstof O2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

endoplasmatisch reticulum

A

netwerk van membranen dat een op zichzelf afgesloten ruimte vormt binnen de cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

het endoplasmatisch reticulum bestaat uit 3 types

A
  • RER = ruw endoplastmatisch reticulum
  • SER = glad endoplasmatisch reticulum
  • TER = transitioneel endoplastmatisch reticulum
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

ribosomen

A

zijn kleine partikels die in alle levende organismen de plaatsen vormen waar de eiwitsynthese plaatsvindt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

functie van RER

A

synthese van specifieke proteïnen, voornamelijk bestemd voor export

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

functie SER

A

synthese van lipiden

17
Q

sarcoplasmatisch reticulum

A

gespecialiseerd SER voor spiercellen

18
Q

waar bestaat het golgi apparaat uit?

A

verschillende stapels van afgeplatte membraanzakjes

19
Q

functie lysosomen

A

afbraak (hydrolyse) van bepaalde biomoleculen

20
Q

primaire lysosomen

A

vesikels van het golgi apparaat die de afbraakenzymen aanvoeren

21
Q

secundaire lysosomen

A

lysosomen die materiaal aan het verteren zijn

22
Q

autofagie

A

eigen cellulair materiaal wordt afgebroken

23
Q

heterofagie

A

afbraak van vreemd materiaal

24
Q

microbody’s

A

bolvormige structuren, iets kleiner dan mitochondriën

25
Q

voorbeeld van microbody

A

peroxisomen

26
Q

cytoskelet

A

dit skelet bepaald de vorm en de bewegingen van de cel

27
Q

cytoskelet bestaat uit 2 eiwitstructuren

A
  • microtubuli
  • actinefilamenten
    (- intermediaire filamenten–> alleen bij dierlijke cellen)
28
Q

intermediaire filamenten

A

zorgen voor stevigheid van de cel

29
Q

microtubuli

A

holle buisjes opgebouwd uit het eiwit tubuline

30
Q

2 typen tubuline

A

A en B

31
Q

stelling; microtubuli zijn aan 1 uiteinde verankerd. voor de microtubuli van het cytoskelet is dat aan het celcentrum/ centrosoom

A

juist

32
Q

andere naam voor celcentrum/centrosoom

A

microtubuli- organiserende centrum

33
Q

stelling; lipiden worden omgeven door een dubbelvoudige fosfolipidenlaag

A

onjuist; lipiden worden omgeven door een enkelvoudige fosfolipidenlaag

34
Q

2 functies van golgi apparaat

A
  • verpakkingsfunctie; vormen van secretievesikels

- sorteringsfunctie; vorming van lysosomen

35
Q

vacuole

A

waterreserve