Hoorcollege 3 Week 4 Flashcards

(22 cards)

1
Q

Wat is een organisatie?

A
  • Groep mensen met een doel
  • Structuur
  • Leider
  • Wederzijdse afhankelijkheid (de mensen binnen een organisatie zijn afhankelijk van elkaar)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Verschillende perspectieven (van kijken naar een organisatie)

A

In de literatuur zijn verschillende perspectieven en een organisatie wordt gezien als een soort container begrip in de management literatuur. In de sociologie wordt de samenleving als een lichaam of organisch geheel gezien.

  1. Functionalistisch management perspectief
  2. Functionalistisch-sociologisch perspectief

Deze twee perspectieven zijn heel dominant geweest, er zijn inmiddels andere perspectieven maar de sporen van deze perspectieven zijn er nog steeds.

· Beide perspectieven zien organisatie als gegeven.

· Organisatie is kader waarbinnen mensen handelen en communiceren.

· Hard onderscheid tussen communicatie en organisatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Functionalistisch management perspectief

A

o Organisatiestructuur, organisatiedoel, organisatie middelen

o Organisatie is daarbij een functioneel geheel.
- Ze hebben een doel en alles wordt in functie daarvan beschouwd.

o IC = Communicatie in organisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Functionalistisch-sociologisch perspectief

A

o Organisatie als lichaam

o Elk orgaan heeft rol/functie

o Anticipeert als eenheid op buitenwereld
- Hierbij ligt de nadruk meer op het afstemmen van de organisatie

o IC = Communicatie in organisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Sociaal constructivisme

A

Mensen geven betekenis aan hun omgeving door interactie met elkaar.
Alles in de samenleving bestaat alleen maar doordat mensen communiceren of interacties met elkaar hebben.
Afspraken krijgen geldigheid doordat mensen zich eraan houden. Op dat moment wordt de regel bevestigd en blijft deze bestaan.
Institutionalisering door herhaling.

Die herhaling kan ook veranderen (mensen kunnen zich bijvoorbeeld op een gegeven moment besluiten zich niet meer aan “gewoontes of regels” te houden.

(Dit vak zou bijvoorbeeld niet bestaan als er geen mensen zouden zijn en de studenten niet komen opdagen. Dit komt doordat we bepaalde afspraken hebben waar wij ons aan houden.)

In die gedeelde betekenis ontstaat:
o Een ordening (structuur)
o Rollen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Institutionalisering

A

Institutionalisering is dat je de regel gaat vastleggen.

Hoe meer dit gedaan wordt, hoe minder snel dit zal veranderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Organisatie in sociaal constructivisme

A

Organisatie = product van interactie

  • 2 of meer individuen die samen aan een doel werken
  • Tijdelijk of duurzaam

(Een tweetal studenten dat aan een opdracht werkt kan dus ook gezien worden als een organisatie.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Structure & Agency = sociologen
Structuration theory (Giddens, 1984)

A
  • Heeft een ander probleem uit sociologie die lichaam als vorm had aangepakt.
  • Structuration theory (Giddens, 1984)
    o The constitution of society
  • Structure “structural properties binding time and space in social systems”
  • Discussie tussen structuristen en socialisten. Hij begreep ze beide, maar volgens hem hadden ze allebei geen gelijk. Hij bedacht iets in het midden.
  • Agents:
    o Handelen op basis van de structuur
  • Structuur staat NIET buiten de agents, maar juist in hun handen.
  • Agency = de individuele ruimte om eigenstandig te handelen, ook tegen de structuur in
  • Individuen co-creëren de structuur van de samenleving (of een organisatie)
    o Zelfs een machtig individu (bijv. Trump) kan dit niet alleen

-Niet iedereen heeft evenveel agency
o Deels afhankelijk van positie, achtergrondkennis, hulpbronnen, etc.

  • Hier wordt net zoals bij sociaal-construvisten orgnisatie bepaald door wat mensen doen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Communicative constitution of organisations

A

-Organisatie als communicatie:
o Sluit aan op sociologen
o Zonder communicatie is er geen organisatie

  • “Organisations come into existence persist and are transformed in and through interconnected communication practices (Schönebron et al., 2018)”
  • Communicatie is dus het fundament van een organisatie
  • Medewerkers hebben een sleutelrol
  • Communicatie = bron van alles
  • Alle leden van de organisatie hebben een communicatieve rol en dus bijdrage aan de vormgeving van de organisatie
    o Net als sociaal construvisten
    o Niet ieders’ rol is hetzelfde (agency)
  • Door herhaalde bevestiging van betekenisgeving aan omgeving, doel, het organiseren, etc. institutionaliseert communicatie in een structuur.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

3 aspecten van strategische interne communicatie

A
  • Leiderschap
  • Cultuur
  • Strategie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

3 Leiderschapsstijlen

A
  • Transactioneel leiderschap
  • Transformationeel leiderschap
  • Responsible communication leadership
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Transactioneel leiderschap

A

-Formele uitwisseling (zien alles als onderhandeling)

  • Hiërarchisch
  • Functionalistisch (doel is zo efficiënt mogelijk functioneren)
    o Veel procedures en dergelijke
  • Weinig ruimte en aandacht voor informele communicatie
  • Kritiek:
    o Beperkt
    o Negeert interne communicatie, cultuur en medewerkers perspectief
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Transformeel leiderschap

A
  • Gericht op overeenstemming brengen voor individuele doelen met dat van de organisatie.
    o Meer aandacht voor communicatie
  • Minder formeel en hiërarchisch
    o Je mag een andere mening hebben, maar tot op zekere hoogte. Vanaf een bepaald moment kun je iemand gaan proberen te overtuigen.
  • Maar ook:
    Functionalistisch
    o Wel nog steeds alles in functie van het doel van de organisatie
    En asymetrisch
  • Contemporary approach
  • Kritiek:
    o Negeert medewerkersperspectief
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Responsible communication leadership

A

Wat beter zou zijn is responsible communication leadership. Je moet in leiderschap veel aandacht hebben voor ethische aspecten, bijvoorbeeld de omgeving en de belangen van de medewerkers. De communicatie is hierbij meer een dialoog tussen leidinggevenden en medewerkers.

Kernvoorwaarden RCL:

· Medewerkers actief informeren (transparantie)

· Medewerkers hebben zeggenschap in strategie en besluitvorming
o Directeur neemt de mening van andere medewerkers mee bij het nemen van beslissingen.

· Leider staat open voor feedback en constructieve kritiek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Organisatie cultuur

A

Elke organisatie heeft zijn eigen cultuur.

  • Cultuur = a shared and learned world of experiences, meaning, values and understandings which inform people and which are expected, reproduced and communicated partly in a symbolic form (Alvesson, 2013).

o Gedeelde waarden en normen, verhoudingen tot mensen en dergelijke die mensen naar elkaar uitten

o Een groep mensen heeft gedeelde normen, waarden en geloofsovertuigingen en vertonen deze in gedrag en hoe ze communiceren. Dit is de cultuur.

  • Cultuur is dynamisch

o Cultuur staat niet vast, maar is constant aan verandering onderhevig.

  • Cultuur wordt gereproduceerd en veranderd in communicatie en gedrag
  • Cultuur maak je samen en kun je dus niet zomaar veranderen vanaf bovenaf.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Twee perspectieven strategie

A
  • Klassiek perspectief
  • Modern perspectief
17
Q

Strategie

A

Strategie = the direction and scope of an organization over the long term, which achieves the advantage in a changing environment through its configuration of resources and competencies with the aim of fulfilling the stakeholders’ expectations.

  • Richting die een organisatie op wil en hoe hij daar dan komt.
  • Datgene doen wat de meeste stakeholders willen en deze tevreden houden. Het doel is dus niet winst maken, maar het tevreden houden of voldoen aan de verwachtingen van stakeholders.
18
Q

Klassiek perspectief

A
  • Winst maken = hoofddoel
  • Strategie wordt bedacht door topmanagement
  • Strategie wordt uitgevoerd door middenmanagement
19
Q

Moderner perspectief

A
  • Betrekt stakeholders bij strategieontwikkeling
  • Medewerkers key-stakeholders
20
Q

Medewerker als key stakeholder

A

Waarom “key”?

· Sterke band tussen individuele identiteit en organisatie
o Dit komt doordat ze er eigenlijk onderdeel van zijn.

· Financiële afhankelijkheid
o Zonder salaris kunnen medewerkers niet leven, ze zijn afhankelijk van de organisatie.

· Emotionele band, toewijding aan organisatie (commitment/engagement)

· Vaak langdurige relatie

21
Q

Strategiekenmerken (RCL)

A
  • Strategieontwikkeling is een combinatie van:
    o Geplande processen
    o Emergent processen
    o En dus dynamisch, atlijd in ontwikkeling
  • Strategie geeft een algemene richting aan:
    o Visie
    o Doel
    o Positionering (t.o.v. andere organisaties en omgeving)
  • Strategie gaat over de organisatie en haar omgeving:
    o Balans tussen missie en visie aan ene kant
    o En wat de omgeving vraagt en toelaat aan de andere kant
  • Medewerkers = key:
    o De medewerkers moeten meegaan in de strategie, zonder medewerkers kun je een strategie niet uitvoeren.

Om RCL te bereiken zijn allerlei managementmodellen voor, waaronder balanced score card.

Belangrijkste aspecten:

  • Interne bedrijfsprocessen
  • Capaciteiten (kennis en innovatie)

o Deze twee zijn het belangrijkst en hier gaat interne communicatie vooral over
o Deze twee moeten in balans zijn met de andere aspecten van balanced score card.

CCO zegt communicatie is de organisatie. Dit bestaat uit verschillende rollen met verschillende mate van agency, maar tussen al die mensen moet er communicatie zijn.

22
Q

Balanced Score Card

A
  • Stakeholders tevreden houden
  • Op geld letten
  • Interne bedrijfsprocessen (interne communicatie gaat hierover)
  • Wat de organisatie kan (interne communicatie gaat hierover)