HS 1 - Uitdrukkingen en woordgroepen Flashcards

1
Q

Vandaag hebben we … (şaşırtıcı bir şekilde çok, inanılmaz derecede) vijfhonderd kilometer gefietst.

A

maar liefst

antoniem: slechts

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hij werd … (haksız yere, yanlışlıkla) beschuldigd van diefstal en later vrijgesproken.

A

ten onrechte

antoniem: terecht: haklı, doğru

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hij vindt het grappig om zijn vrienden … (birini aptal yerine koymak, alay etmek) tijdens feestjes.

A

voor gek te zetten

“iemand voor gek zetten”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hij … (yolunu kaybetmek, başından sapmak) tijdens de lange wandeling in het bos.

A

raakte het spoor bijster

“het spoor bijster raken”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Die lamp geeft … (sanki, adeta) een warme gloed.

A

als het ware

als het ware = bij wijze van spreken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hij gaf een … (doğrudan, basit ve net) antwoord op de vraag.

A

rechttoe rechtaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hij … (birine boş boş veya anlamadan bakmak) alsof hij geen idee had waar ik het over had.

A

keek me glazig aan

“iemand glazig aankijken”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

… (İlk bakışta, başlangıçta, görünüşte) lijkt het huis klein, maar van binnen is het verrassend ruim.

A

Op het eerste gezicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hij … (hiç saçma bir kelime etmemek, sessiz kalmak) tijdens de hele vergadering.

A

zei geen stom woord

“geen stom woord zeggen”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hij … (bir hatayı yapmak veya başarısız olmak ) toen hij dacht dat de trein om 10:00 vertrok, maar het eigenlijk om 9:00 vertrok.

A

stootte zijn neus

“zijn neus stoten”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Laten we dit … (yalnızca iki kişi arasında, baş başa ) bespreken.

A

onder vier ogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Ik … (bir problemi tam olarak tanımak, sorunun kaynağını bilmek) als het gaat om het vinden van een nieuwe baan.

A

weet waar de schoen wringt

“weten waar de schoen wringt”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Ik ken hem … (çocukluktan itibaren, küçük yaşlardan beri ).

A

van kinds af aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

De instructies waren … (açık ve net, apaçık), dus ik had geen moeite om het probleem op te lossen.

A

klip-en-klaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hij … (doğrudan ve açık bir şekilde söylemek ), wat soms mensen kan beledigen.

A

zegt altijd waar het op staat

“zeggen waar het op staat”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hij … duidelijk … (bir konuda bilgi sahibi olmak, konuya hakim olmak) als het gaat om technologie.

A

heeft … kennis van zaken

“kennis van zaken hebben”

17
Q

Het weer zal morgen, … (olup olmama, olabilir ya da olmayabilir), zonnig zijn.

(Yarın hava güneşli olabilir ya da olmayabilir)

A

al dan niet

18
Q

Hij besloot de oorspronkelijke tekst … (bir şeyi değiştirmeden, dokunmadan bırakmak, bozmamak) en voegde geen nieuwe informatie toe.

A

onverlet te laten

“iets onverlet te laten”

19
Q

De agenten … (hırsızı kelepçeledi).

A

sloegen de dief in de boeien

“iemand in de boeien slaan”: Birini kelepçelemek, tutuklamak

slaan
ik sla
jij/u slaat
hij/zij slaat
wij/zij/jullie slaan
ik/jij/u/hij/zij sloeg
wij/zij/jullie sloegen
hij heeft geslagen

uitspraak: BOEI-en

-de handen vastbinden of vastmaken
vb: de arrestant werd door de politie geboeid

-met de aandacht er helemaal op gericht
vb: de toeschouwers keken geboeid naar de voorstelling
*dat boeit me niet [interesseert me niet (jongerentaal)]

de boei, de boeien

-zware ketting met twee klemmen om de handen mee vast te zetten
vb: de agent deed de boeien om zijn handen

20
Q

Ze … (arkadaşını suçladı) om haar eigen fouten te verbergen.

A

gooide haar vriendin voor de wolven

“iemand voor de wolven gooien”: Birini zor durumda bırakmak veya suçlamak

21
Q

Hij … (her şey kontrolü altında), dus maak je geen zorgen.

A

heeft alles in de hand

“iets in de hand hebben”: Bir durumu kontrol etmek veya yönetmek

22
Q

Ik zal … (arkadaşımı destekleyeceğim, savunacağım) bij de baas.

A

een goed woordje voor mijn vriend doen

“een goed woordje voor iemand doen”: Birinin lehine konuşmak, birini desteklemek veya savunmak