Vaste preposities Flashcards

(122 cards)

1
Q

zich aanpassen

A

zich aanpassen aan

uitspraak: AAN-pas-sen

-je gedragen naar de omstandigheden
vb: in een nieuwe situatie past zij zich gemakkelijk aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

afhangen

A

afhangen van

uitspraak: AF-han-gen

-erdoor bepaald worden
vb: of we op vakantie gaan hangt af van het weer

Het hangt ervan af…

Algemene uitdrukkingen:
het zal ervan afhangen [het is niet zeker]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

gaan akkoord

A

akkoord gaan met

uitspraak: ak-KOORD

-het is in orde, je bent het ermee eens
vb: we gaan akkoord met dit voorstel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

antwoorden

A

antwoorden op

uitspraak: ANT-woor-den

-iets zeggen of schrijven op een vraag
vb: hij wist niet wat hij op deze vraag moest antwoorden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

balen

A

balen van

uitspraak: BA-len

-het heel erg vervelend vinden
vb: hij baalde ervan dat de les niet doorging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

bang zijn

A

bang zijn voor

vb:Tina is bang voor muizen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

bedanken

A

bedanken voor

uitspraak: be-DAN-ken

-zeggen dat je er blij mee bent
vb: ik bedankte hem voor het cadeau

synoniem: danken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

beginnen

A

beginnen met / aan

uitspraak: be-GIN-nen

vb: zuchtend begint Jan met zijn huiswerk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

bekend staan

A

bekend staan om

bilinmek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

zich bemoeien

A

zich bemoeien met

uitspraak: be-MOEI-en

-je bezighouden met iets waar je niets mee te maken hebt
vb: hij bemoeit zich voortdurend met mijn kinderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

benieuwd zijn

A

benieuwd zijn of / naar

uitspraak: be-NIEUWD

wie graag iets wil weten
vb: ik ben benieuwd of hij zal komen

synoniem: nieuwsgierig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

beschermen

A

beschermen tegen

uitspraak: be-SCHER-men

-zorgen dat je ergens geen last van hebt
vb: deze paraplu beschermt me tegen de regen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

beslissen

A

beslissen over

uitspraak: be-SLIS-sen

-zeggen of bedenken wat er gedaan moet worden
vb: de directie beslist over wie de baan krijgt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

bestaan

A

bestaan uit

uitspraak: be-STAAN

-ergens uit opgebouwd zijn
vb: die puzzel bestaat uit kleine blokken

bestaan - bestond - heeft bestaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

zich bewust zijn

A

zich bewust zijn van

uitspraak: be-WUST

-wat in het bewustzijn aanwezig is * farkında olmak/dikkatli olmak

vb: zij was zich er niet van bewust dat iedereen luisterde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

bezig zijn

A

bezig zijn met

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

blij zijn

A

blij zijn met

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

boos zijn

A

boos zijn over iets

boos zijn op iemand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

maken zich zorgen

A

maken zich zorgen over iets

maken zich zorgen op iemand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

zich concentreren

A

zich concentreren op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

confronteren

A

confronteren met

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

deelnemen

A

deelnemen aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

denken

A

denken aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

discussiëren

A

discussiëren over

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
dromen
dromen van / over
26
het eens zijn
het eens zijn met iemand het een zijn over iets
27
eindigen
eindigen met iets eindigen op een later
28
zich ergeren
zich ergeren aan uitspraak: ER-ge-ren -het vervelend vinden wat iets of iemand doet vb: ik erger me aan zijn muziek synoniemen: irriteren - storen - prikkelen
29
ervaring hebben
ervaring hebben met
30
feliciteren
feliciteren met
31
focussen
focussen op
32
gebruikmaken
gebruikmaken van
33
geïnteresseerd zijn
geïnteresseerd zijn in
34
gek zijn
gek zijn op
35
geloven
geloven in
36
gelukkig zijn
gelukkig zijn met
37
genieten
genieten van
38
genoeg hebben
genoeg hebben van
39
geschikt zijn
geschikt zijn voor
40
geven
geven aan
41
gewend zijn
gewend zijn aan
42
goed zijn
goed zijn in
43
grenzen
grenzen aan
44
(n)iets hebben
(n)iets hebben aan
45
een hekel hebben
een hekel hebben aan
46
hopen
hopen op
47
huilen
huilen om
48
onder de indruk zijn
onder de indruk zijn van
49
informeren
informeren naar
50
zich interesseren
zich interesseren voor
51
jaloers zijn
jaloers zijn op
52
kans maken / hebben
kans maken / hebben op
53
kennismaken
kennismaken met
54
kijken
kijken naar
55
klaar zijn
klaar zijn voor / met
56
klagen
klagen over
57
krijgen
krijgen van
58
kwaad zijn
kwaad zijn op iemand kwaad zijn over iets
59
lachen
lachen om
60
letten
letten op
61
lijden
lijden aan een ziekte lijden aan onder iets
62
lijken
lijken op
63
luisteren
luisteren naar
64
te maken hebben
te maken hebben met
65
moe zijn
moe zijn van
66
meedoen
meedoen met
67
moeite doen
moeite doen voor
68
nadenken
nadenken over
69
nieuwsgierig zijn
nieuwsgierig zijn naar
70
ophouden
ophouden met niet meer doorgaan vb: het is opgehouden met regenen
71
overleggen
overleggen over
72
overtuigen
overtuigen van
73
passen
passen bij / op (kinderen, dieren)
74
plezier hebben
plezier hebben in
75
praten
praten met iemand (een dialog) praten tegen iemand (een monoloog) praten over iets (het thema)
76
profiteren
profiteren van
77
protesteren
protesteren tegen
78
reageren
reageren op
79
rekenen
rekenen op
80
houden rekening
houden rekening met
81
ruiken
ruiken naar
82
zich schamen
zich schamen voor
83
scheiden
scheiden van
84
schrikken
schrikken van
85
slagen
slagen voor
86
smaken
smaken naar uitspraak: SMA-ken -een bepaalde smaak hebben vb: heeft het eten je gesmaakt? dit smaakt naar meer [ik wil nóg wel wat] dat smaakt naar meer [dat wil ik nog wel eens meemaken]
87
solliciteren
solliciteren naar
88
zich specialiseren
zich specialiseren in
89
spreken
spreken met iemand spreken tegen iemand spreken over iets
90
spijt hebben
spijt hebben van
91
stoppen
stoppen met
92
teleurgesteld zijn
teleurgesteld zijn in
93
tevreden zijn
tevereden zijn met / over
94
trek hebben
trek hebben in
95
trots zijn
trots zijn op
96
trouwen
trouwen met
97
twijfelen
twijfelen aan / over
98
uitkijken
uitkijken op / over / naar / voor uitspraak: UIT-kij-ken 1-je aandacht erbij houden vb: je moet uitkijken waar je loopt synoniemen: opletten oppassen 2-je erop verheugen vb: ik kijk uit naar de dag dat ik geslaagd ben synoniem: uitzien 3-ernaar op zoek gaan vb: we kijken uit naar een andere auto synoniemen: uitzien omzien 4-het zien als je naar buiten kijkt vb: onze kamer keek uit op zee synoniem: uitzien Algemene uitdrukkingen: we keken onze ogen uit [we vonden het prachtig]
99
vechten
vechten tegen
100
verantwoordelijk zijn
verantwoordelijk zijn voor
101
in verband staan
in verband staan met
102
verbinden
verbinden met
103
vergelijken
vergelijken met
104
verlangen
verlangen naar uitspraak: ver-LAN-gen 1-beslist willen hebben dat het gebeurt vb: ik verlang van jou dat je je goed gedraagt synoniem: eisen 2-er grote behoefte aan hebben vb: hij verlangt naar de vakantie synoniem: hang
105
verliefd zijn
verliefd zijn op
106
verliezen
verliezen van
107
verschillen
verschillen van
108
verslaafd zijn
verslaafd zijn aan
109
verstand hebben
verstand hebben van
110
vertrouwen hebben
vertrouwen hebben in
111
vinden
vinden van (opinie)
112
vluchten
vluchten voor
113
zich voorbereiden
zich voorbereiden op
114
(on)vriendelijk zijn
(on)vriendelijk zijn tegen
115
vrij zijn
vrij zijn van
116
waarschuwen
waarschuwen voor
117
wachten
wachten op
118
wennen
wennen aan
119
werken
werken aan
120
zeker zijn
zeker zijn van
121
zin hebben
zin hebben in iets zin hebben om iets doen Iedereen heeft er wel eens een keer geen zin in. Dat kan overal over gaan trouwens. Je hebt geen zin om te koken vanavond of je hebt geen zin in macaroni. Misschien heb je geen zin om jouw verjaardag te vieren of je hebt geen zin in het bezoek dat zaterdag gepland is. Je kunt ook geen zin hebben om weer naar jouw werk te gaan.
122
zorgen
zorgen voor