Hulpmiddelen methodiek & vaardigheden Flashcards

1
Q

Wat is klinisch redeneren? - definitie

A

= basiscompetentie = bepalen welke zorg een patiënt nodig heeft en waarom, en daardoor beroepsverantwoordelijkheid dragen. Richt zich vaak op het voorkomen of verergeren van problemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Belangrijkste?

A

Patiëntveiligheid boven alles!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is er nodig voor klinisch te redeneren?

A

= de basiscompetentie van iedere vroedvrouw
.
= een proces (redeneerproces) en een product (het besluit).

Er is kennis, cognitie en meta-cognitie nodig, met daarnaast veel klinische ervaring, voldoende basiskennis en goed ontwikkelde reflectieve vermogens (metacognitie).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Doel van klinisch redeneren?

A

= bepalen welke zorg een patiënt nodig heeft en waarom, en daardoor beroepsverantwoordelijkheid dragen. Je richt je vaak op het voorkomen en verergeren van problemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat ondersteunt het klinisch redeneerproces?

A

Verschillende hulpmiddelen ondersteunen het klinisch redeneerproces. Het gebruik ervan vergt goede training zodat zij hun functie op de juiste manier waarmaken als hulpmiddel en geen invuloefening worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Redeneerhulpen?

A
  1. CRM-principes
  2. ISBARR
  3. EWS & MEOWS
  4. ABCDE
  5. SCEGS
  6. Klachtenuitdieping ALTIS
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is CRM?

A

= Crisis Resource Management
Mogelijkheid om tijdens een (urgente) situatie, kennis van wat moet ondernomen worden, om te zetten in concrete en juiste actie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Afkomst CRM?

A

Uit de luchtvaart
=> ongevallen niet door kennisgebrek maar door human factors (teamwork, leiderschap, communicatie,…)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

CRM-principes? 15

A
  1. Ken je omgeving/werksituatie
  2. Anticiperen & plannen
  3. Schakel vroegtijdig hulp in
  4. Oefen leiderschap en volgerschap uit
  5. Verdeel de werklast
  6. Mobiliseer alle beschikbare bronnen
  7. Effectieve communicatie
  8. Gebruik alle beschikbare informatie
  9. Voorkom en hanteer fixatiefouten
  10. Blijf de situatie controleren (dubbelcheck)
  11. Gebruik cognitieve hulpmiddelen
  12. Herbeoordeel de situatie regelmatig
  13. Gebruik goed teamwork
  14. Verdeel aandacht verstandig
  15. Stel prioriteiten dynamisch bij

(Actief vampwoohd)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q
  1. Ken je omgeving/werksituatie - Voorbeelden
A
  • Ken de patiënt, zijn situatie & behandeling
  • Weet wie je mede-zorgverleners zijn, hun functie/bevoegdheden
  • Zorg dat je de ruimte waarin je werkt, kent
  • Waar zitten alle benodigde materialen?
    *…
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q
  1. Anticiperen & plannen - Wat?
A

Een goede oplossing voor een probleem tijdig toepassen, is beter dan de perfecte oplossing voor een probleem te laat toegepast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q
  1. Anticiperen & plannen - Tips
A
  • Gebruik je kennis
  • Gebruik ervaring uit eerdere gelijkaardige situaties
  • Kies, indien mogelijk, de handelingen met het meeste kans op succes
  • Ken en gebruik de protocollen, afspraken van de afdeling
  • Ga er niet van uit dat een actie meteen het gewenste resultaat oplevert
  • Zorg voor alternatieven, dus een plan B, een plan C, …
  • Denk stappen vooruit. Hou rekening met e mogelijke gevolgen van een handeling.
    *…
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q
  1. Schakel vroegtijdig hulp in - Tips
A
  • Beter tijdig extra hulp roepen om een patiënt in bed te draaien, dan een patiënt die dreigt uit bed te vallen of uit bed valt => vraag op voorhand hulp, niet tijdens het draaien
    *Hulp of assistentie is geen falen van eigen kunnen maar nemen van verantwoordelijkheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q
  1. Oefen leiderschap uit - Tips
A
  • Weet wie de leiding neemt (of zal nemen) over de actie
  • Zorg dat iedereen dat weet
  • Uiteindelijke beslissing ligt bij de leider
  • Leider stelt prioriteiten
  • Leider delegeert de taken, rekening houdend met kennis en kunde van teamleden
  • Leider behoudt overzicht en superviseert
  • Leider neemt afstand - zorgt voor helicopterzicht
  • Neemt niet noodzakelijk deel aan de actie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q
  1. Oefen leiderschap uit - Tips
A
  • Laat ieder teamlid participeren
  • Spreek teamleden aan op hun eigen expertise
  • Delegeer en geef verantwoordelijkheid
  • Sta open voor suggesties
  • Geef ook positieve feedback
  • Vraag naar hun indrukken, ongerustheid,…
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q
  1. Oefen leider- en volgerschap - Tips (stage)
A
  • Weet wie hoofdverpleegkundige en mentoren zijn
  • Weet wie de behandelende geneesheren zijn op de afdeling
  • Weet wat je positie als student verpleegkunde/vroedvrouw is
  • Toon respect
  • Jij bent de leider van je eigen leerproces. Initiatief of acties daaromtrent moeten vanuit jezelf komen. Maak daar duidelijke afspraken over. Ook met de praktijklector
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q
  1. Oefen leider- en volgerschap - Tips (patiënt/zorgverlener)
A
  • Ken je positie in een bepaalde zorgsituatie. Deze positie kan veranderen gedurende de stage en/of de opleiding. Van volger naar leider
  • Neem initiatieven in verband met je eigen positie
  • Wat je positie ook is, je hebt recht op actieve inbreng
  • Stel nooit iemands positie in vraag in het bijzijn van derden (patiënt, arts, familie, andere verpleegkundige,…)
  • Weet met wie je spreekt
  • Maak afspraken indien mogelijk voor de actie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q
  1. Verdeel de werklast - Tips
A
  • Voer geen acties uit die je niet aankunt
  • Durf af en toe iets weigeren
  • Durf iets aan een ander vragen
  • Neem niet te veel hooi op je vork
  • Maar sta ook niet voortdurend te vergelijken met een ander
  • Sommige zaken lopen vlotter als je samenwerkt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q
  1. Mobiliseer alle beschikbare bronnen - Voorbeelden
A
  • Jezelf
  • Je eigen leerprofiel
  • Collega’s, andere hulpverleners, familie,…
  • Verpleegdossier
  • Voorhanden zijnde materiaal
  • Cognitieve hulpmiddelen
  • Externe bronnen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q
  1. Effectieve communicatie - Zender - tips
A
  • Verhef nooit je stem, maar zorg dat je gehoord word
  • Benoem problemen duidelijk en expliciet
  • Stel ondubbelzinnige vragen
  • Vermijd losse statements
  • Controleer of de boodschap goed begrepen is
  • Maak af en toe een samenvatting
  • Geef feedback en bevestiging
  • Close the loop - sluit de communicatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q
  1. Effectieve communicatie - Ontvanger - tips
A
  • Luister actief en naar iedereen
  • Vraag verduidelijking indien nodig
  • Een stilte kan zinvol zijn
  • Vraag af en toe een samenvatting
  • Bevestig de boodschap
  • Close the loop - sluit de communicatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q
  1. Effectieve communicatie - Boodschap - tips
A
  • ‘Wat is juist’ in plaats van ‘wie is juist’
  • Duidelijke, ondubbelzinnige boodschap
  • Liever enkelvoudige, dan complexe informatie
  • Gedoseerd, niet te veel info per keer
  • Gebruik juiste vaktaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q
  1. Gebruik alle beschikbare informatie - tips
A
  • Verpleegkundig & medisch patiëntendossier
  • Gegevens uit overdracht
  • Verslagen van andere disciplines
  • Resultaten van labo & radiografie,…
  • Informatie van andere verpleegkundigen, studenten,…
  • Info van de patiënt, familie,…
  • Wetenschappelijke informatie,…

=> HAAL DE INFO WAAR ZE ZIT!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q
  1. Voorkom fixatiefouten - Wat?
A

= je bent in die mate gefixeerd op een bepaald detail dat je het groter geheel niet meer ziet + intussen lopen de gebeurtenissen verder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q
  1. Mental Model-fout
A
  1. Dit is het probleem en niets anders => herevalueer regelmatig met alle beschikbare info
  2. Het kan vanalles zijn, behalve dit… => Bij twijfel, bestrijdt de worst case
  3. Alles is ok => blijf waakzaam voor ontkenningsfouten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q
  1. 10 seconds for 10 minutes
A

Na diagnose of vaststelling probleem even blijven stilstaan en de situatie overschouwen => stapje achteruit zetten
Dat maakt het mogelijk om fixatiefouten te vermijden & tijd te winnen of niet onnodig te verliezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q
  1. Fixatiefout in pt - Zverlener - tips
A
  • Uitgevoerde vaardigheid afwijkend op afdeling van geleerde op school => niet altijd fout, maar zinvol alternatief
  • Pas op met uitspraken over patiënten
  • Blijf rustig als een vaardigheid niet onmiddellijk lukt
  • Verlies Pt niet uit het oog
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q
  1. Check & dubbelcheck - tips
A
  • Doe observatie desnoods tweemaal
  • Controleer meerdere variabelen of parameters
  • Gebruik een andere of alternatieve meettechniek
  • Hercalibreer het toestel
  • Vraag een tweede opinie

vb. Sterk afwijkende bloeddrukwaarde

29
Q
  1. Gebruik cognitieve hulpmiddelen - tips
A
  • Formulekaart medisch rekenen & rekenmachine
  • Allerhande kaartjes toedieningsschema’s medicatie
  • Posters met algoritmes
  • Procedures op intranet
  • Geheugensteuntjes
  • Kaart CRM-principes / ABCDE-schema
  • Compendium
30
Q
  1. Herevalueer geregeld - tips
A
  • Hebben acties het gewilde resultaat?
  • Wordt het probleem beter of slechter?
  • Zijn er onverwachte wendingen?
  • Is er nieuwe info voor handen?

=> Voorkomt fixatie fouten

31
Q
  1. Gebruik goed teamwork - tips
A
  • Gebruik iedereen in het team
  • Gebruik sterke punten van ieder teamlid
  • Train de samenwerking regelmatig
  • Wat is er fout gegaan ipv wie
  • Dynamisch team => evalueer en pas samenwerking aan
  • Neem tijd voor nieuw teamleden
32
Q
  1. Verdeel uw aandacht - tips
A
  • Hou rekening met iedereen
  • Behoud het overzicht als leider en delegeer taken
  • Focus op je gekregen taak
  • Zet af en toe een stap achteruit en herevalueer
33
Q
  1. Stel prioriteiten dynamisch - tips
A
  • Fixeer je niet op initiële doelstelling
  • Herevalueer regelmatig
  • Probeer uitkomst te voorspellen
  • Hou rekening met worst case scenario
34
Q

Medische fouten - hoe ?

A

=> 2de grootste oorzaak van overlijden bij patiënten in ziekenhuizen (na sepsis en voor trauma).

  • 70% => menselijke factor “non-technical skills”, slechts een beperkt deel => beperkte kennis en/of kunde “technical skills”

==> geen gebrek aan kennis maar wel een probleem met kennistransfer naar de dagelijkse realiteit

35
Q

ISBARR?

A

= een eenvoudige methode om goed te communiceren zelf in een kritieke situatie, zorgt voor een goede overdracht van info tussen de zorgverleners.

36
Q

I van ISBARR

A

= identification (identificatie)

Identificeer jezelf, je locatie en de dienst vanwaar je belt. Identificeer de patiënt a.d.h.v. zijn voornaam, naam en geboortedatum en de reden van je melding.

37
Q

S van ISBARR

A

= situation (situatie)
Beschrijf de reden van je oproep of de huidige toestand van de patiënt: wat is er aan de hand? Wanneer is het gebeurd? Wat is de graad van ernst?

38
Q

B van ISBARR

A

= background (achtergrond)
Geef reden van opname, medische voorgeschiedenis. Indien van toepassing: reden opname, datum van opname, medicatie, allergieën, recente laboresultaten of andere resultaten (in dossier opzoeken!).

39
Q

A van ISBARR

A

= assessment (beoordeling)
Vitale parameters, algemene toestand, jouw indruk over toestand zorgvrager.

40
Q

R van ISBARR

A

= recommendation (aanbeveling)
Maak duidelijk wat je wil en in welke tijdspanne, doe voorstellen, maak je verwachtingen duidelijk.

41
Q

R van ISBARR

A

= readback (herhaling)
Herhaal het mondelinge of telefonische order en noteer dit zo snel mogelijk in het patiëntendossier.

42
Q

Aandachtspunten ISBARR - afspraken alvorens briefing starten

A
  • Elke briefing tussen de shifts begint met een safetybriefing: zijn er acute situaties? Dringende opnames/ontslagen? Zaken waarop gelet moet worden? Deze briefing is plenair en wordt best gegeven door de shiftverantwoordelijke, alle teamleden zijn aanwezig, aanwezigheid arts is een meerwaarde.
  • Duidelijke patiëntentoewijzing voor de start van de briefing (bij een plenaire briefing)
  • Strikte timing! D.w.z. op tijd beginnen en geen andere ‘sociale’ activiteiten tijdens dit moment.
  • Stoorzenders zoveel mogelijk vermijden (bv. gsm’s, eten, praten over niet werkgerelateerde zaken,…)
43
Q

EWS?

A

= Early Warning system: gestructureerde medische informatie over (kritiek zieke) patiënt.

44
Q

Concreet EWS

A

afdelingsverpleegkundige noteert de waarde van een aantal klinische parameters op het moment van de observatie (nl. ademhalingsfrequentie, systolische bloeddruk, hartfrequentie, lichaamstemperatuur en een eenvoudige schaal voor bewustzijn WAPA). Naarmate de parameter (pos. of neg.) meer afwijken van de normale waarde worden strafpunten toegekend ➡️ som van deze strafpunten (Early Warning Score) kan variëren tussen 0 en 18 ➡️ meer dan 5? ➡️ afdelingsverpleegkundige belt het Rapid Response Team (RRT).

45
Q

MEWS?

A

= Modified Early Warning Score

46
Q

MEOWS?

A

= Modified Early Obstetric Warning Score

47
Q

Scores EWS?

A
  • Score tussen 0 en < of gelijk aan 3: EWS min 2x/dag nemen
  • Score tussen 4 en 5: overleg met hoofdverpleegkundige/dokter, EWS om de 2uur nemen
  • Score > 5: arts verwittigen en inlichten aan de hand van ISBARR, EWS elk uur nemen
48
Q

ABCDE?

A

= werkwijze waarbij hulp wordt verleend met het principe “treat first what kills first”. Eerst de primaire (levensbedreigende) en vervolgens de secundaire dan tertiaire (niet-direct, niet-levensbedreigende) letsels en stoornissen. Deze handelwijze heeft belangrijke voordelen dat er (naast een duidelijke houvast) door het volgen van deze methodiek (bijna) alle letsels en stoornissen kunnen worden onderkend en behandeld.

49
Q

ABCDE - ontstaan

A

in 1976 ontwikkeld in Amerika in het kader van de Advances Trauma Life Support cursus en wordt nu wereldwijd door zowel leken als professionele hulpverleners toegepast.

50
Q

A van ABCDE

A

= airway (luchtwegen) ➡️ de handelingen die er zorg voor dragen dat de wervelkolom geïmmobiliseerd wordt en dat de luchtwegen van een slachtoffer openblijft. Letsels/stoornissen die een open luchtweg kunnen bedreigen zijn verslikking of aangezichtsletsels, maar ook bv. zwelling door allergiëen of inademing van (rook)gassen of (giftige) dampen.

51
Q

B van ABCDE

A

= breathing (ademhaling) ➡️ het beoordelen van de ademhaling en de handelingen die ervoor zorgen dat een slachtoffer kan blijven ademen of wordt beademd. Letsels/stoornissen die ademhalingsstoornissen kunnen veroorzaken zijn traumaletsels, hoog-energetische letsels of vergiftigingen.

52
Q

C van ABCDE

A

= circulation (circulatie) ➡️ het beoordelen van de bloedsomloop en de handelingen die de bloedsomloop ondersteunen. Belangrijk daarbij is de bloeddruk en de pols, gelet op frequentie, volume en regelmaat. Oorzaken kunnen zijn: hartritmestoornissen, hartfalen, hartstilstand, shock, afknelling en ernstige bloedingen.

53
Q

D van ABCDE

A

= disability (bewustzijn) ➡️ het beoordelen van het bewustzijn door middel van de AVPU- of EMV-score. Letsels/stoornissen die bewustzijnsstoornissen kunnen veroorzaken zijn traumaletsels waaronder hersenletsels, vergiftigingen (drugs), hartproblemen, suikerziekte, beroerte en shock.

54
Q

E van ABCDE

A

= exposure/environment (blootstelling/omgevingsfactoren) ➡️ het top-tot-teen onderzoek en de handelingen die betrekking hebben op (het voorkomen van) koude- en warmteletsels, alsmede het verzorgen van wonden, kneuzingen, breuken en andere letsels.

55
Q

SCEGS?

A

= signaleren en screenen van psychische klachten door interview en observatie.

NIET bij jonge kinderen of bewusteloze, verwarde personen

56
Q

S1 van SCEGS

A

= signalen (welke signalen, symptomen verontrusten de zorgvrager het meest?)

57
Q

C van SCEGS

A

= cognitie (wat denkt zij daarover?)

58
Q

E van SCEGS

A

= emotie (hoe beleeft zij dat?)

59
Q

G van SCEGS

A

= gedrag (hoe gedraagt zij zich?)

60
Q

S2 van SCEGS

A

= sociaal (wat is het effect op de omgeving?)

61
Q

SCEGS - tips

A
  • Actief luisteren en actief doorvragen
  • Stimuleren in woord en gebaar, papegaaien
  • Verhelderen; wat bedoelt u met…
  • Ordenen, samenvatten en structureren
62
Q

Doel SCEGS?

A

Is bedoeld om de relatie tussen de lichamelijke klachten, de psyche en de sociale omgeving te duiden.
=> hoe begeleiding nu ingevuld kan worden

63
Q

Klachtenuitdieping ALTIS

A

= Wondanamnese (gebruikt bij huidletsels), dient ervoor om klachten bij wonden steeds op dezelfde manier te beoordelen. Kan ook voor andere klachten ook gebruikt worden: bij pijn, bloedverlies, …..

64
Q

A van ALTIS

A

= aard ➡️ hoe is de wond ontstaan: door druk en schuifkrachten (= decubitus), door faeces of urine (letsel door incontinentie) of door contact van huid op huid (smetten)? Wat voor soort wond is het? Doet de wond pijn en hoe voelt de pijn aan?

65
Q

L van ALTIS

A

= lokalisatie van de wond en de pijn ➡️ waar zit de wond en waar doet het pijn?

66
Q

T van ALTIS

A

= tijdsduur ➡️ sinds wanneer is er sprake van huidletsel?

67
Q

I van ALTIS

A

= intensiteit ➡️ ernst van het letsel: bij decubitus - welke categorie is het?

68
Q

S van ALTIS

A

= samenhang ➡️ beloop van de klachten: zijn de klachten of de wond erger geworden sinds het ontstaan? Wat is er aan gedaan? Begeleidende verschijnselen: bijv. koorts, jeuk, eczeem, etc. Uitlokkende en verergerende factoren: verminderde mobiliteit, allergische reacties, etc. Verzachtende factoren: wat kan de cliënt zelf tegen de pijn doen, tijdstippen waarop de pijn minder is, etc.

69
Q

PEWS?

A

= Pediatrics Early Warning System