Internaliserende stoornissen Flashcards

(21 cards)

1
Q

Welke factoren horen bij welke stoornissen in factor analytische benadering?

A
  1. internaliserende stoornissen:
    - distress (MDD, Dysthemia, GAD)
    - angst (SAD, speficieke fobie, paniek stoornis)
  2. externaliserende stoornis: externaliserend (substance use, aspd)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke factoren onderscheiden adaptieve en maladaptieve angst?

A
  1. chroniciteit
  2. intensiteit
  3. mate van beperking
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke symptomen kunnen wijzen op een angststoornis bij kinderen?

A
  • Peutertijd: extreme paniek bij scheiding, slaap verstoring, driftbuien bij scheiding, niet praten buitenshuis
  • Kleutertijd: vastklampen ouders, huilbuien, driftbuien, ouders in bed slapen, vermijding, slaap weigeren, bedplassen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke factoren vormen een risico voor separatieangststoornis?

A
  1. omgevingsfactoren: zoals ziekte, scheiding ouders, verandering in gezin of school
  2. genetische factoren: algemene predispositie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de diagnostische criteria voor separatieangststoornis?

A

A. voor ontwikkeling ongepaste angst voor scheiding. 3+/8 symptomen
1. anticipatie 2. ongewenste gebeurtenissen 3. verliezen 4. weigering onbekende situaties 5. alleen zijn 6. buitenhuis slapen 7. nachtmerries 8. lichamelijke klachten
B. kinderen 4+ weken, volwassen 6+ maanden
C. klinisch significant leed
D. niet beter verklaard door andere stoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke factoren vormen een risico voor selectief mutisme?

A
  1. Erfelijkheid
  2. Gedragsremming als temperament
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn de diagnostische criteria voor selectief mutisme?

A

A. consistent niet spreken specifieke situaties
B. verstoring onderwijs of sociale communicatie
C. min 1 maand, niet 1ste maand school
D. geen taalachterstand
E. geen communicatie- of psychische stoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn de risicofactoren van specifieke fobie?

A
  1. genen alleen bij BII-fobie
  2. ontstaan door klassieke conditionering, observerend leren, informatie overdracht
  3. Instandhouding: negatieve bekrachtiging, vermijding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de diagnostische criteria voor specifieke fobie?

A

A. duidelijke angst, kan ex. gedrag veroorzaken
B. onmiddellijke angst
C. actieve vermijding of intense angst
D. angst niet in verhouding
E. min 6+ maanden
F. significant lijden
G. geen andere stoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de risico factoren voor sociale angststoornis?

A
  1. genetica 50%
  2. gedragsremming temperament
  3. ouder-kind interactie: overcontroleren, overbeschermen, vijandig en kritisch
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de diagnostische criteria voor sociale angststoornis?

A

A. 1 of meer situaties
B. angst negatieve beoordeling voor gedrag
C. angst sociale situaties. kan ex. gedrag
D. actieve vermijding of intense angst
E. angst niet in verhouding
F. min 6+ maanden
G. significant lijden
H. geen middelengebruik
I. geen andere psychische stoornis
J. niet gerelateerd of overdreven voor medische aandoening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de cognitieve vermijdingtheorie?

A

piekeren als aversieve activiteit, piekeren kan juist leiden tot versterking negatieve gevoelens
1. catastroferen
2. overgeneraliseren
3. personaliseren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de diagnostische criteria voor een gegeneraliseerde angststoornis?

A

A. buitensporige angst > 6 maanden
B. moeilijk om zorgen onder controle te houden
C. 3+/6 symptomen >6 maanden
1. rusteloosheid 2. vermoeid 3. concentratie 4. prikkelbaar 5. spierspanning 6. slaapproblemen
D. klinisch significant leed
E. geen middelengebruik of aandoening
F. geen andere psychische stoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe worden angststoornissen behandeld?

A
  1. exposure therapie
  2. cognitieve gedragstherapie
  3. medicatie x CBT
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn de cognitieve voordelen of uitdagingen van DMDD?

A
  1. aandacht voor bedreigende stimuli
  2. emoties van anderen verkeerd negatief interpreteren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de diagnostische criteria van DMDD?

A

A. woede uitbarsting niet in verhouding tot situatie
B. niet passen bij ontwikkelingsniveau
C. 3x of vaker per week
D. stemming tussen woede-uitbarstingen prikkelbaar en waarneembaar voor anderen
E. crit A-D > 12 maanden
F. A en D aanwezig in min 2 situaties en ernstig in min 1
G. niet voor 6j of na 18j
H. > aanvang 10 jaar
I. geen manische episode
J. geen uitsluitende depressieve episode of andere stoornis
K. geen middelengebruik of neurologische stoornis

16
Q

Behandeling van DMDD

A
  1. CBT
  2. Interpretatie bias training
17
Q

Wat zijn de diagnostische criteria van een depressieve stoornis?

A

A. 5+/9 symptomen binnen 14 dagen
1. depressieve stemming 2. verminderde interresse, 3. gewichtverandering 4. slaapproblemen 5. psychomotorische problemen 6. vermoeidheid 7. waardeloosheid 8. concentratieproblemen 9. suicidale gedachten
B. klinisch significant problemen
C. geen middelengebruik of medische aandoening
D. geen schizofrenie of psychotische stoornis
E. nooit manische/hypomane episode

18
Q

Wat zijn de diagnostische criteria voor aanhoudende depressieve stoornis (dysthymie)?

A

A. 2 jaar symptomen, bij adolescenten 1 jaar
B. 2+ symptomen
1. eetlust 2. slaapproblemen 3. vermoeidheid 4. laag zelfbeeld 5. concentratieproblemen 6. hopeloosheid
C. symptomen nooit langer dan 2 maanden afwezig
D. niet continue aanwezig gedurende 2 jaar
E. geen (hypo)manische episode
F. geen schizofrenie of psychotische stoornis
G. geen middelengebruik of medische aandoening
H. klinisch significant leed

19
Q

Wat zijn de risico factoren van depressie?

A
  1. biologisch: genen en temperament
  2. cognitieve: negatieve attributie bias, cognitieve depressie theorie Beck
  3. omgeving: levensgebeurtenissen
  4. sociale interacties: depressie ouders & problemen met leeftijdsgenoten
20
Q

Hoe behandel je depressie in de kindertijd?

A
  1. CBT & gedragstherapie
  2. psychodynamische therapie & gezinsgerichte therapie
  3. CBT: gedragsactivatie en focus op negatieve gedachten herstructuren