Introductie en persoonlijkheidstrekken Flashcards

(49 cards)

1
Q

Welke inter-individuele verschillen tussen mensen beschrijft persoonlijkheid?

A

Eigenschappen of trekken, motieven/doelen, interesses, vaardigheden/intelligentie en identiteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Persoonlijkheidstrekken

A

Relatief stabiele kenmerken die ons gedrag, emoties en denkpatronen beïnvloeden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Persoonlijkheid

A

De karakteristieke set van gedragingen, cognities en emotionele patronen die voortkomen uit biologische- en omgevingsfactoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Psychologisch mechanismen

A

De informatieverwerkende activiteit ofwel processen deze bestaat uit input, beslisregel en output. Bijvoorbeeld gevaar –> als moedig dan vechten –> vechten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Organisatie van psychologische kenmerken

A

Persoonlijkheidskenmerken zijn op een specifieke manier gestructureerd bijvoorbeeld mensen die aardig zijn, zijn ook vriendelijk, maar niet persee ijverig. Overeenkomsten tussen kenmerken wijzen op gemeenschappelijke biologische/omgevingsoorzaken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

relatief duurzame manier (persoonlijkheid)

A

Persoonlijkheid is relatief consistent over situaties. Het is niet compleet stabiel, maar op korte termijn wel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Interactie (persoonlijkheid)

A

Kenmerken en mechanismen kunnen een effect hebben op het leven van mensen en zijn krachtendie beïnvloeden hoe we denken, handelen en voelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Op welke manieren beïnvloedt persoonlijkheid ons?

A

Perceptie, selectie, evocatie en manipulatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Perceptie

A

Hoe we een omgeving zien of interpreteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Selectie

A

De manier waarop we situaties uitkiezen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Evocatie

A

De reacties die we bij anderen teweegbrengen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Manipulatie

A

Manieren waarop we opzettelijk anderen proberen te beïnvloeden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Intrapsychische omgeving

A

“in de geest” bijvoorbeeld herinneringen, dromen, verlangens.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Aanpassingsvermogen

A

Doelen bereiken, ermee omgaan, zich aanpassen en omgaan met uitdagingen en problemen in het leven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

3 doelen van persoonlijkheidsonderzoek

A
  1. Beschrijven
  2. Uitleggen
  3. Toepassen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

3 niveaus van persoonlijkheidsanalyse

A
  1. De menselijke natuur (net als alle anderen)
  2. individuele/groepsverschillen (zoals sommige anderen)
  3. Individuele uniekheid (als geen ander)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Beschrijven (doel)

A

Hoe verschillen mensen van elkaar?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Uitleggen (doel)

A

Waarom verschillen mensen van elkaar? Dus oorzaken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Toepassen

A

Wat zijn de gevolgen en hoe kunnen we die kennis gebruiken? Bijvoorbeeld levensuitkomsten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Nomothetische niveau

A

Dit wordt gebruikt bij niveau 1 en 2, hierbij wordt statistiek gebruikt en dit gaat over de kwantiteit (vergelijken met anderen).

21
Q

Idiografisch niveau

A

Dit wordt gebruikt bij niveau 3, dit is kwalitatief en het gaat om 1 persoon (uniekheid).

22
Q

Trek-beschrijvende adjectieven

A

Woorden die persoonlijkheidstrekken beschrijven, eigenschappen die kenmerkend zijn voor die persoon en relatief duurzaam over tijd.

23
Q

Verdeling van persoonlijkheidstrekken

A

Als we het hebben over persoonlijkheid hebben we het over labels of types, zoals bij Myers-Briggs-typen (test). Dit is niet goed, want de meeste mensen zijn niet extravert of introvert maar zitten ergens in het midden. In de realiteit is dit continu en normaal verdeeld.

24
Q

Wat zijn de 3 benaderingen over hoeveel persoonlijkheidstrekken er zijn?

A
  1. Theoretische benadering
  2. Externe benadering
  3. Lexicale benadering
25
Theoretische benadering
Op basis van theorie worden belangrijke eigenschappen geïdentificeerd, beschreven, gestructureerd en gemeten. nadelen: 1) Niks is zuiver theoretisch gebasseerd 2) Er zitten grote verschillen in kwaliteit van theorieën die de kwaliteit van taxonomieën beïnvloed.
26
Externe benadering (emperical criterion keying)
Begint met een groot aantal items/vragen, er worden twee groepen gebruikt een criteriumgroep en een controlegroep dan worden de verschillen statistisch getest daarna worden de items/vragen waarvan scores verschillen tussen groepen in de uiteindelijke vragenlijst geplaatst. Voorbeeld: Minnesota Multiphasic Inventory. Nadelen: 1) Grotendeels atheoretisch 2) Inhoud van items worden als minder belangrijk gezien.
27
Lexicale benadering
1) Verzamel persoonlijkheidsbeschrijvende adjectieven uit een woordenboek. 2) Verminder het aantal tot een meetbare hoeveelheid (bv. verwijder synoniemen, zeldzame, ingewikkelde woorden). 3) Verzamel zelfrapportage gegevens over bijvoeglijke naamwoorden. 4) Analyseer antwoordpatronen (d.w.z. correlaties) met factoranalyse. 5) Label de factoren.
28
Criteria lexicale benadering
Synoniemfrequentie en interculturele universaliteit
29
Synoniemfrequentie
Aantal bijvoegelijke naamwoorden om het kenmerk te beschrijven.
30
Interculturele universaliteit
Hoe belangrijker een individueel verschil is in menselijke transacties, hoe meer talen er een term voor zullen hebben.
31
Lexicale hypothese
Alle belangrijke individuele verschillen zijn in de loop der tijd gecodeerd in de natuurlijke taal.
32
Big Five
Extraversie, vriendelijkheid, neuroticisme, opeheid voor nieuwe ervaringen en consciëntieusheid.
33
Facetten
Deelaspecten
34
Hiërarchieën van eigenschappen
Organisatie van breed naar smal: Trek domeinen --> Aspecten --> Facetten --> Nuances. Steeds dichterbij gedrag en gevoel uit dagelijks leven.
35
Sterke punten Big Five model
1) Bijna allesomvattend beschrijvend model van eigenschappen. 2) Biedt structuur voor onderzoek en toepassing in de praktijk. 3) De brede domeinen omvatten en organiseren veel meer specifieke deelkenmerken. 4) Goede voorspeller van levenuitkomsten.
36
Zwakke punten Big Five model
1) Mogelijke ontbrekende factoren. 2) Afkomstig uit Angelsaksische/Germaanse culturen en talen. Niet altijd intercultureel repliceerbaar. 3) Zuiver beschrijvend en zonder verklaring.
37
Five factor theorie
Eigenschappen zijn diepe onderliggende psychologische/neurologische entiteiten. Ze beïnvloeden onze gevoelens, gedragingen, gedachtes en verlangens. ABCD: affect, behavior, cognition en desires. Nadeel: oorzaken niet duidelijk en kenmerken zijn niet rechtstreeks te meten.
38
Verschil probabilistisch en deterministisch
Probabilistisch: Als ik een hoge extraversie heb ben ik eerder spraakzaam dan iemand met een lagere extraversie over meerdere situaties / langere tijd. (Juist) Determenistisch: Als ik een hoge extraversie heb ben ik altijd spraakzaam. (Onjuist)
39
Persoonlijkheidstaat
Onze ABCD's op een bepaald moment.
40
Gevolgen langdurend out-of-character gedragen
Dit kan leiden tot negatieve neveneffecten bijvoorbeeld grote vermoeidheid of negatief affect.
41
Uitgangspunt PEN model Eysencks
Theoretische benadering: persoonlijkheidstrekken hebben een psychofysiologische basis en zijn zeer erfelijk.
42
PEN model Eysencks
Neuroticisme, Extraversie en Psychoticisme.
43
Neurologische oorzaken voor extraversie
Minder gevoelig ascenderend reticulair activerend systeem (ARAS): Verantwoordelijk voor arousal (‘opwinding’), aandacht, slaap-waak-cyclus.
44
Neurologische oorzaak voor neuroticisme
Verhoogde reactiviteit limbisch systeem verantwoordelijk voor (onder andere) emotionele verwerking.
45
Eysencks neurologische model voor E&N
Hoger Neuroticisme wordt veroorzaakt door sterkere emotionele gevoeligheid (actiever limbisch systeem) en Hogere Extraversie wordt veroorzaakt door een sterkere behoefte aan stimulatie, terwijl introverte mensen het best presteren (en situaties als positief ervaren) bij weinig tot gemiddelde stimulatie. Bewijs is zwak.
46
Grays reinforcement sensitivity theorie
Twee neurologische systemen verantwoordelijk voor persoonlijkheidsverschillen: gedragsactivatie BAS en gedragsinhibitie BIS. Goedbewijs, maar meeste studies met dieren en omvat slecht twee persoonlijkheidstrekken.
47
Gedragsactivatie
BAS (behaviour activation system); gevoeligheid voor positieve stimuli. Hoge scores op impulsiviteit geeft BAS is actief.
48
Gedraginhibitie
BIS (behaviour inhibition system); gevoeligheid voor negatieve stimuli. Hoge scores op angst geeft BIS is actief.
49
Eysencks circumplex
Hij nam aan dat meeste persoonlijkheidsverschillen konden worden verklaard door een combinatie van extraversie en neurotiscisme. Overeenkomst met Grays theorie en vier temperamenten.