K H2

Question 1

de gewoonte /gewoonte/

Answer 1

custom, habit (gewoonten/gewoontes)

Question 2

Ik zeg u tegen ouderen, want dat is beleefd

Answer 2

I say “u” to elders because that is polite

Question 3

de overlast /overlast/

Answer 3

nuisance (phiền toái) (no meervoud)

Question 4

inpakken

Answer 4

pakte in -> hebben ingepakt
to wrap (een cadeau)

Question 5

uitpakken

Answer 5

to unpack

Question 6

Ik sta op voor oudere mensen

Answer 6

I stand up to give place for older people

Question 7

Ik geef een hand

Answer 7

I help ppl

Question 8

Ik trek een nummertje (het nummer) en wacht op mijn beurt

Answer 8

I draw a number and wait for my turn

Question 9

Ik wacht achter de streep

Answer 9

I wait behind the line (I wait for my turn)

Question 10

de streep

Answer 10

the stripe (meervoud: strepen)

Question 11

strepen

Answer 11

streepte -> hebben gestreept = strepen maken

Question 12

de Oudjaarsdag

Answer 12

31 december, eten vaak oliebollen

Question 13

de Nieuwjaarsdag

Answer 13

1 januari, de meeste winkels en bedrijven zijn dicht

Question 14

oud en nieuw

Answer 14

New Year Eve

Question 15

het spel

Answer 15

game (meervoud: spelen - play in the theater but spellen - games)
verkleinwoord: spelletje -> meervoud: spelletjes

Question 16

de volwassene /volwassene/

Answer 16

the adult (meervoud: volwassenen)

Question 17

volwassen (bn. + adv.)

Answer 17

adult

Question 18

het gedicht

Answer 18

poem (meervoud: gedichten)

Question 19

behalve /behalve/

Answer 19

except for

Question 20

de hemel

Answer 20

the heaven (meervoud: hemelen)

Question 21

het meubel /meubel/

Answer 21

the furniture (meervoud: meubels)

Question 22

het pretpark pretpark/

Answer 22

the amusement park (meervoud: pretparken)

Question 23

het couplet /couplet/

Answer 23

couplet (câu đối) (meervoud: coupletten)

Question 24

de kaart

Answer 24

meervoud: kaarten

Question 25

het huwelijk /*hu*welijk/

Answer 25

marriage (meervoud: huwelijken)

Question 26

de trouwkaart

Answer 26

the wedding card

Question 27

trouwen

Answer 27

trouwde -> zijn getrouwd Bijv.: 50 jaar getrouwd zijn

Question 28

de bruid

Answer 28

bride (woman on her wedding day) (meervoud: bruiden)

Question 29

de bruidegom /*brui*degom/

Answer 29

the bridegroom (man on his wedding day) (meervoud: bruidegoms)

Question 30

de trouwdag

Answer 30

the wedding day

Question 31

het geschenk

Answer 31

the gift (meervoud: geschenken)

Question 32

de akte

Answer 32

certificate (meervoud: akten/aktes) Bijv.: geboorteakte

Question 33

Proficiat /pro*fi*ciat/ aan uw zoon/dochter

Answer 33

Gefeliciteerd met uw zoon/dochter

Question 34

overlijden

Answer 34

overleed -> zijn overleden to pass away

Question 35

het overlijden

Answer 35

the death (meervoud: overlijdens)

Question 36

de rouwkaart /*rouw*kaart/

Answer 36

the condolence card

Question 37

de begrafenis /be*gra*fenis/

Answer 37

the funeral (meervoud: begrafenissen) (the burial of a dead person)

Question 38

begraven

Answer 38

begroef -> hebben begraven to bury

Question 39

de crematie /cre*ma*tie/

Answer 39

cremation (meervoud: crematies)

Question 40

condoleance /condole*an*ce/

Answer 40

condolence (meervoud: condoleances)

Question 41

condoleren

Answer 41

condoleerde -> hebben gecondoleerd to offer condolences

Question 42

het dorpshuis

Answer 42

community center (meervoud: dorphuizen)

Question 43

nabij /na*bij*/

Answer 43

near

Question 44

zijn gelegen (bn.) aan

Answer 44

to be located Bijv.: Arnhem is gelegen aan de Rijn.

Question 45

nabijgelegen

Answer 45

nearby

Question 46

het geslacht

Answer 46

the gender (meervoud: geslachten)

Question 47

de meningsuiting /*me*ningsuiting/

Answer 47

opnion expression (meervoud: meningsuitingen)

Question 48

vrijheid van meningsuiting

Answer 48

the freedom of speech

Question 49

de vrijheid

Answer 49

freedom (meervoud: vrijheden)

Question 50

toestaan

Answer 50

stond toe -> hebben toegestaan allow

Question 51

lastig vallen

Answer 51

cause trouble

Question 52

seksueel /seksu*eel*/

Answer 52

sexual

Question 53

slaan

Answer 53

sloeg -> hebben geslagen hit someone

Question 54

aanraken

Answer 54

raakte aan -> hebben aangeraakt to touch someone/sth

Question 55

kruisigen /*krui*sigen/

Answer 55

kruisigde -> hebben gekruisigd to crucify (aan het kruis slaan) (đóng đinh)

Question 56

de kruisiging

Answer 56

crucifixion (sự đóng đinh)

Question 57

liggen

Answer 57

lag -> hebben gelegen to lie