K H4 Flashcards

(41 cards)

1
Q

dichtstbijzijnd (bn) /dichtstbijzijnd/

A

nearest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

de eigendom /eigendom/

A

the property, ownership (geen meervoud)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

de overdag /overdag/

A

during the day

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

de huisartspost

A

General practice center

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

het geneesmiddel /geneesmiddel/

A

1, medicine (de medicatie -> medicaties)
2, remedy
Bijv.: vroe­ger werd vaak rust als ge­nees­mid­del voor­ge­schre­ven
meervoud: geneesmiddelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

het recept /recept/

A

prescription (meervoud: recepten) /ree-cept/

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

voorschrijven

A

schreef voor -> hebben voorgeschreven
1, to prescribe
2, set as a rule (bijv.: op de voorgeschreven tijd = at the prescribed time)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

de siroop /siroop/

A

dikke vloeistof (thick liquid) (meervoud: siropen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

doorverwijzen

A

verwees door -> hebben doorverwezen
to refer to

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

de polikliniek /polikliniek/

A

the outpatient clinic (phòng khám ngoại trú) (meervoud: poliklinieken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

spoedeisend /spoedeisend/ (bn)

A

urgent
Bijv.: spoedeisende hulp, spoedeisende zorg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

de verwijsbrief

A

the referral letter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

opereren /opereren/

A

opereerde -> hebben geopereerd
to operate

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

de patiëntenkaart /patiëntenkaart/

A

patient card

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

bevatten /bevatten/

A

bevatte -> hebben bevat
to contain
Als kernwoord benadrukt “bevatten” dat de inhoud en de container van elkaar kunnen worden gescheiden. “Omvatten” geeft aan dat ze niet te scheiden zijn = As a key word, “contain” emphasizes that the content and the container can be separated. “Encompass” indicates that they are inseparable.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

benadrukken /benadrukken/

A

benadrukte -> hebben benadrukt
to emphasize

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

aangeven

A

gaf aan -> hebben aangegeven
1, đưa thứ gì đó ra ngoài tầm tay mình (bijv.: voetbal aangeven)
2, to indicate
3, to report (bijv.: een diefstal, inbraak aangeven)

18
Q

de diefstal /diefstal/

A

the theft (meervoud: diefstallen) (hành động trộm cắp)

19
Q

de dief

A

the thief (meervoud: dieven)

20
Q

de ambulance /ambulance/

A

the ambulance car (meervoud: ambulances/ambulancen)

21
Q

de psycholoog

A

psychologist (meervoud: psychologen)

22
Q

stijve

A

hard /stay-ve/

23
Q

depressief /depressief/

24
Q

verdrietig

25
GGZ
Geestelijke gezondheidszorg - Mental health care
26
geestelijk /*gees*telijk/
mental
27
zwanger (bn)
pregnant
28
zwangerschap
pregnancy
29
de verloskundige /verlos*kun*dige/
the midwife (bà đỡ) (meervoud: verloskundigen)
30
de gynaecoloog /gynaeco*loog*/
the gynecologist (gai-ne-co-lo-gist) (bác sĩ phụ khoa) (meervoud: gynaecologen)
31
de kraamzorg
maternity care
32
het advies /ad*vies*/
the advice (meervoud: adviezen)
33
de vaccinatie /vacci*na*tie/
vaccination (meervoud: vaccinaties)
34
de mantelzorg /*man*telzorg/
informal care (from family and neighbors)
35
aanvullend /aan*vul*lend/
supplementary = supplementair
36
het eigen risico
vanaf 18 jaar oud, het eigen risico is een verplicht bedrag om te betalen: dat bedrag is € 385. U betaalt dus zelf de eerste € 385. Pas daarna betaalt uw zorgverzekeraar de kosten.
37
de zorgverzekeraar /*zorg*verzekeraar/
health insurer (meervoud: zorgverzekeraars)
38
de verzekerde /ver*ze*kerde/
the insuree (meervoud: verzekerden)
39
scheidbaar
separable = gescheiden
40
onscheidbaar
inseparable
41
de inbraak /*in*braak/
the burglary (meervoud: inbraken)