K H3 Flashcards

(117 cards)

1
Q

iets in gedachten houden

A

keep in mind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

de huisvesting /huisvesting/

A

accommodation (geen meervoud)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

het minimum /minimum/

A

minimum (meervoud: minima)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

het inkomen /inkomen/
= het salaris /salaris/

A

the salary, income (meervoud: inkomens, salarissen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

inkomen

A

kwam in -> zijn ingekomen
come in

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

de vereiste /vereiste/

A

the requirement (meervoud: vereisten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

vereisen

A

vereiste -> hebben vereist
to require
Bijv.: Deze baan vereist programmeerervaring.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

de eis

A

the demand (meervoud: eisen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

eisen

A

eiste -> hebben geëist)
Bijv.: De stakers eisen hoger loon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

de duur

A

the duration

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

duren

A

duurde -> hebben geduurd
to last

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

de overeenkomst /overeenkomst/

A

the agreement (meervoud: overeenkomsten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

schriftelijk /schriftelijk/ (bn. + adv.)

A

written

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

vastleggen

A

legde vast -> hebben vastgelegd
to record

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

schriftelijk vastgelegde overeenkomst

A

written agreement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

zich tot iets verbinden /verbinden/

A

verbond -> hebben verbonden
to commit to sth

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

het contract /contract/

A

the contract (meervoud: contracten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

de gelijkheid /gelijkheid/

A

the equality (geen meervoud)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

enzovoort /enzovoort/

A

enz (and so forth - và vân vân)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

behoren tot /behoren/

A

behoorde tot -> hebben behoord tot
to belong to

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

de inkomensgroep

A

the income group

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

de huurwoning /huurwoning/

A

huurhuis (meervoud: huurwoningen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

de sociale huurwoning

A

the social housing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

de woningbouwvereniging /woningbouwvereniging/

A

the hoursing association (meervoud: woningbouwverenigingen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
kenbaar maken
let someone know sth
26
de interesse /inte*res*se/
the interest (meervoud: interesses)
27
dienovereenkomstig (adv.) /dienovereen*kom*stig/
accordingly Bijv.: hij voerde niets uit en zijn rapport was dan ook dienovereenkomstig
28
kiezen
koos -> hebben gekozen to choose
29
de kies
the choice (meervoud: kiezen)
30
het register /re*gis*ter/
the register (meervoud: registers) Bijv.: namenregister
31
zich registreren /regis*tre*ren/
zich registreerde -> hebben zich geregistreerd to register
32
de huur
the rent (meervoud: huren)
33
de huurtoeslag /*huur*toeslag/
the housing allowance (meervoud: huurtoeslagen)
34
de aanvraag /*aan*vraag/
the request (meervoud: aanvragen)
35
aanvragen
vroeg aan -> hebben aangevraagd to apply for, request
36
garanderen /garan*de*ren/
garandeerde -> hebben gegarandeerd to guarantee
37
gegarandeerd inkomen
fix income
38
de hypotheek /hypo*theek*/
mortgage (meervoud: hypotheken)
39
de notaris /no*ta*ris/
the notary (meervoud: notarissen)
40
de hoofdsom
de hoogte van een factuur, rente en administratiekosten niet meegerekend = the amount of an invoice, excluding interest and administration costs (tổng số tiền gốc trên hoá đơn)
41
de rente /*ren*te/
the interest (meervoud: renten/rentes)
42
het stroom en gas bedrijf
electricity and gas company
43
de voorziening /voor*zie*ning/
the supply, provision (meervoud: voorzieningen)
44
de faciliteit /facili*teit*/
the facility (meervoud: faciliteiten)
45
de prijs
the price (meervoud: prijzen)
46
variëren /vari*ë*ren/
varieerde -> hebben gevarieerd to vary
47
de vergelijking /verge*lij*king/
the comparison (meervoud: vergelijkingen)
48
de leverancier /leveran*cier*/
the supplier (meervoud: leveranciers)
49
de provider /pro*vi*der/
the provider (meervoud: providers) Pronunciation is the same with English
50
vervolgens (adv.) /ver*vol*gens/
then, later, afterwards, subsequently
51
instemmen met /*in*stemmen/
stemde in met -> hebben ingestemd met to agree to Bijv.: instemmen met een contract
52
het bedrag
the amount (meervoud: bedragen)
53
maandelijks /*maan*delijks/ (bn. + adv.)
monthly
54
wekelijks /*we*kelijks/ (bn. + adv.)
weekly
55
jaarlijks /*jaar*lijks/ (bn. + adv.)
yearly
56
de meter /*me*ter/
the meter (meervoud: meters)
57
de elektriciteit /elektrici*teit*/
electricity (geen meervoud)
58
uitlezen
las uit -> hebben uitgelezen read out
59
respectief
respectively (tương ứng)
60
ontvangen
ontving -> hebben ontvangen + to receive + to review, assess = beoordelen /be*oor*delen/ -> beoordeelde -> hebben beoordeeld Bijv.: Zijn boek werd goed ontvangen
61
de rekening /*re*kening/
meervoud: rekeningen + the result of calculation + the financial statement (bill, note) + boekhouden = staat waarop het ontstaan en tenietgaan van bezittingen en schulden wordt bijgehouden (bookkeeping = a record of the creation and extinction of assets and liabilities) + bankrekening = bank account
62
boekhouden
hield boek -> hebben boekgehouden book keep
63
tenietgaan /te*niet*gaan/
ging teniet -> zijn tenietgegaan ophouden te bestaan
64
de bezitting /be*zit*ting/
asset (meervoud: bezittingen)
65
de schuld
the debt (meervoud: schulden)
66
zuinig (bn. + adv.) /*zui*nig/
saving
67
de verwarming /ver*war*ming/
the heater (geen meervoud)
68
besparen /be*spa*ren/
bespaarde -> hebben bespaard + pay less for sth => have more money to save up + keep free from Bijv.: bespaar me je leugens, ik wil je leugens niet horen
69
sparen
save up money
70
de leugen /*leu*gen/
the lie (meervoud: leugens)
71
het apparaat /appa*raat*/
the appliance (meervoud: apparaten)
72
de was
the laundry (geen meervoud)
73
wassen
waste -> hebben gewassen met water schoonmaken
74
het stopcontact /*stop*contact/
socket (ổ cắm) (meervoud: stopcontacten)
75
de schoorsteen /*schoor*steen/
chimney (meervoud: schoorstenen)
76
vegen
veegde -> hebben geveegd to sweep
77
de rookmelder /*rook*melder/
the smole detector (meervoud: rookmelders)
78
de meterkast /*me*terkast/
ruimte waar zich elektriciteits-, gasmeter enz. bevinden = meter cupboard (meervoud: meterkasten)
79
zich bevinden
zich bevond -> hebben zich bevonden + to be located
80
de gasleiding
gas pipe
81
de hoofdkraan /*hoofd*kraan/
the main tap (meervoud: hoofdkranen)
82
de storingsdienst
the help service
83
de lekkage /lek*ka*ge/
the leak (meervoud: lekkages) pronounce: lek-ka-dze
84
lekken
lekte -> hebben gelekt to leak
85
blussen
bluste -> hebben geblust to extinguish
86
de brandblusser
the fire extinguisher (meervoud: brandblussers)
87
het dek
the cover/ the blanket (meervoud: dekken)
88
de lift
the lift (meervoud: liften)
89
de roltrap /*rol*trap/
the escalator (meervoud: roltrappen)
90
de verzekering /ver*ze*kering/
the insurance (meervoud: verzekeringen)
91
verzekeren /ver*ze*keren/
verzekerde -> hebben verzekerd to insure
92
omvatten /om*vat*ten/
omvatte -> hebben omvat encompass (to include) Bijv.: Een verzekering omvat uw bezittingen
93
het beleid /be*leid*/
the policy (geen meervoud)
94
de premie /*pre*mie/
the premium = bedrag dat je periodiek of ineens betaalt voor een verzekering (meervoud: premies)
95
periodiek /perio*diek*/ (bn. + adv.)
periodic
96
ineens (adv.) /in*eens*/
at once
97
de schade /*scha*de/
the damage (meervoud: schaden, schades)
98
schaden
schaadde -> hebben geschaad to damage
99
de vergoeding /ver*goe*ding/
the compensation, reimbursement (meervoud: vergoedingen)
100
de inboedel /*in*boedel/
stuff we have in the house (meervoud: inboedels)
101
de opstalverzekering
the building insurance
102
de aansprakelijkheisverzekering /aan*spra*kelijkheidsverzekering/
liability insurance (meervoud: aansprakelijkheidsverzekeringen)
103
de aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren
Liability insurance for private individuals
104
de particulier /particu*lier*/
private individual (meervoud: particulieren)
105
gooien
gooide -> hebben gegooid to throw
106
afhalen
haalde af -> hebben afgehaald + to pick sb/sth up + to take sth away from sb/sth Bijv.: bonen afhalen van vezels/van draden = remove fibers or strings from beans
107
ophalen
haalde op -> hebben opgehaald + to pick sb/sth up + to raise (bijv.: het anker ophalen - to raise the anchor) + to collect + to improve (bijv.: een slecht cijfer ophalen) + to recall (bijv.: oude herinneringen ophalen)
108
de boete /*boe*te/
the fine (meervoud: boeten, boetes)
109
de kalender /ka*len*der/
the calendar (meervoud: kalenders)
110
de/het soort
the sort (meervoud: soorten)
111
de container /con*tai*ner/
the container (meervoud: containers)
112
de bak
the box (meervoud: bakken)
113
de groente
vegetable (meervoud: groenten, groentes)
114
textiel (bn.) /tex*tiel*/
textile
115
de/het textiel /tex*tiel*/
the textile
116
kapot -> kapotte spaarlampen
energy-saving light bulbs
117
de fles
the bottle (meervoud: flessen)