le francais au quotidien: 6B 3 Flashcards by Han V

Q

ik ben doodmoe

A

Je suis crevé(e)

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

ik voel me niet zo goed

A

Je ne me sens pas très bien

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

ik kom er terug bovenop

A

Je remonte le courant

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

ik ben helemaal hersteld

A

Je suis tout à fait rétabli(e)

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

het gaat totaal niet goed

A

ça ne va pas bien du tout

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

ik voel me echt slecht

A

Je me sens très mal

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

het gaat relatief goed

A

Je vais relativement bien

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Ik ben niet in mijn element

A

je ne suis pas dans mon assiette

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

ik heb overal pijn

A

J’ai mal partout

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

ik ben zo ziek als een hond

A

Je suis malade comme un chien

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

zo-en-zo

A

Couci-couça

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

ik voel me ellendig (inf)

A

Je me sens moche

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

niet geweldig

A

pas terrible

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Ik heb een verkoudheid

A

J’ ai un rhume

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

ik ben verkouden

A

Je suis enrhumé(e)

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Ik heb een verkoudheid gevat/opgelopen

Study These Flashcards

A

J’ai attrapé un rhume

Q

Ik heb kou gevat

Study These Flashcards

A

j’ai pris froid

Q

Ik heb de griep

Study These Flashcards

A

J’ai la grippe

Q

ik ben grieperig

Study These Flashcards

A

Je suis grippé(e).

Q

Ik heb koorts

Study These Flashcards

A

J’ai de la fièvre.

Q

Ik heb koorts (temperatuur)

Study These Flashcards

A

Je fais de la température.

Q

Ik heb 39 graden koorts

Study These Flashcards

A

J’ai 39 de fièvre

Q

Ik ben misselijk

Study These Flashcards

A

J’ai des nausées

Q

Ik heb buikpijn

Study These Flashcards

A

J’ai mal au cœur

Ik moet overgeven

12. Je dois vomir.

Ik ben duizelig

13. J’ai des vertiges

Ik heb geen honger

14. Je n’ai pas faim

Ik heb geen eetlust

15. Je n’ai pas d’appétit

Mijn maag ligt overhoop

16. J’ai l’estomac barbouillé.

Ik heb mijn been gebroken

17. Je me suis cassé la jambe

Ik heb mijn arm gebroken

18. Je me suis fracturé le bras

Ik mijn voet verstuikt

19. Je me suis foulé le pied

Ik heb een verstuikte enkel

J’ai une entorse à la cheville.