les 2: étouffement extra Flashcards
(30 cards)
1
Q
afleiden (van iets)
A
Dériver
2
Q
huishoudelijke apparaten
A
les appareils électroménagers
3
Q
een ravijn
A
un ravin
4
Q
een rivier
A
une rivière
5
Q
een vlieg
A
une mouche
6
Q
het licht
A
la lumière
7
Q
binnen(in)
A
à l’intérieur
8
Q
krachtig
A
vigoureus
vigoureuse
9
Q
een klop(je)
A
une tape
10
Q
boven
A
(au-)dessus
11
Q
beneden
A
dessous
12
Q
hol
A
creux
creuse
13
Q
naar zichzelf toe trekken
A
tirer vers soi
14
Q
brengen naar/ leggen op
A
porter au
15
Q
open
A
ouvert
ouverte
16
Q
dus
A
ainsi
17
Q
naar beneden gaan
A
descendre
18
Q
rekken/strekken
A
s’étirer
19
Q
afnemen
A
diminue
20
Q
ten opzichte van buiten
A
par rapport à l’extérieur
21
Q
de luchtdruk
A
la pression de l’air
22
Q
leunen
A
pencher
23
Q
naar voren leunen/buigen
A
pencher en avant
24
Q
gaat door de luchtpijp
A
passe par la trachée
25
komt binnen in de longen/ komt in de longen terecht
entre dans les poumons
26
het gaat terug
il remonte
27
afnemen
diminue
28
de lucht wordt naar buiten afgevoerd
l’air est chassé vers l’exterieur
29
de Heimlich maneuver
la manœuvre de Heimlich
30
de druk
la pression
