Le Français En Classe Flashcards
(96 cards)
wat wil “een kluisje” zeggen? / wat is de vertaling van “een kluisje” in het Nederlands
qu’est-ce que veut dire “un casier”? / quelle est la traduction de “un casier” en néerlandais?
het bord afvegen met een bordenwisser
effacer le tableau avec un effaceur
de gordijnen openen >< sluiten
ouvrir >< fermer les rideaux
zou ik mijn map van Frans uit de kast mogen gaan halen?
est-ce que je pourrais aller chercher mon classeur de français dans l’armoire?
de leerling heeft een poster aan de muur opgehangen
l’élève a accroché une affiche au mur
ik zit in het vierde jaar
je suis dans ma quatrième année / je suis en quatrième année
naar de vakantie verlangen
aspirer aux vacances
ik heb een 8/10 gehaald voor Frans
j’ai eu un 8 en français
hij is babbelziek, maar zij babbelt nog veel meer
il est bavard, mais elle est encore plus bavarde
zij loopt met krukken -> een kruk
elle marche avec des béquilles -> une béquille
op het einde van de gang
au bout de couloir
achteraan in de klas
au fond de la classe
elke vrijdag krijgen we ons rapport
chaque vendredi, nous recevons notre bulletin
fluisteren >< luid praten
chuchoter >< parler fort / parler à haute voix
hij kan niet fluisteren
is ne sait pas chuchoter
een vrije dag, een dagje vrij
un jour de congé
een vertegenwoordiger van de leerlingenraad
un(e) délégué(e) du conseil des élèves
een krijtje / een pijpje krijt
une craie / un bâton de craie
wat is de datum van vandaag?
quelle date sommes-nous aujourd’hui? / le combien sommes-nous aujourd’hui? /quelle est la date aujourd’hui?
toetsen uitdelen >< toetsen ophalen
distribuer des interros >< récupérer des interros / ramasser des interros
schuif je bank weg van je buurman
éloignez votre pupitre de votre voisin / écartez votre pupitre de votre voisin
je bent gezakt
tu as échoué
zakken voor een examen
échouer à un examen
> < voor een examen slagen
> < réussir à un examen / réussir un examen