Vocabulaire Trajet 4 Flashcards

(107 cards)

1
Q

de knutselaar, de doe-het-zelver

A

le bricoleur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

de energie

A

l’énergie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

de werking

A

le fonctionnement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

de uitvinder, de uitvindster

A

l’inventeur, l’inventrice

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

de uitvinding

A

l’invention

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

het voorwerp

A

l’objet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

het product

A

le produit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

het systeem

A

le système

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

aanpassen

A

adapter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

knutselen, doe-het-zelven

A

bricoler

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

ontwikkelen

A

développer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

gebruiken

A

employer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

uitvinden

A

inventer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

dienen tot / voor

A

servir à

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

gebruiken

A

utiliser

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

veranderen

A

changer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

creëren, ontwikkelen

A

créer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wegnemen, verwijderen

A

enlever

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

fabriceren

A

fabriquer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

moeten, men moet / er is nodig

A

falloir, il faut

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

meten

A

mesurer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

wegen

A

peser

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

produceren

A

produire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

gebruikmaken van

A

se servir de

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
het doel
le but
26
kiezen
choisir
27
voorstellen om te
proposer de
28
het voordeel
l'avantage
29
ecologisch
écologique
30
efficiënt
efficace
31
innoverend
innovant(e)
32
nutteloos
inutile
33
origineel
original(e)
34
praktisch, handig
pratique
35
herlaadbaar
rechargeable
36
herbruikbaar
réutilisable
37
zonne-
solaire
38
nuttig
utile
39
de adapter
l'adaptateur
40
de knop
le bouton
41
het gebruik
l'emploi
42
activeren, inschakelen
activer
43
drukken op
appuyer sur
44
aansluiten
brancher
45
uitschakelen
désactiver
46
insteken
insérer
47
programmeren
programmer
48
bevestigen
valider
49
met behulp van
à l'aide de
50
het toestel
l'appareil
51
het scherm
l'écran
52
de elektriciteit
l'électricité
53
het werktuig, het gereedschap
l'outil
54
de afmeting, de omvang
la dimension
55
de vorm
la forme
56
het gewicht
le poids
57
de maat, de grootte
la taille
58
simpel, eenvoudig
simple
59
schaden aan
nuire à
60
de manier, wijze
la façon
61
in slaap vallen
s'endormir
62
de slaap
le sommeil
63
de hersenen, het brein
le cerveau
64
het (blauw) licht
la lumière (bleue)
65
de link, het verband
le lien
66
verwaarlozen
négliger
67
het geheugen
la mémoire
68
het leren
l'apprentissage
69
missen, iets niet halen
rater
70
verbeteren
améliorer
71
een aflevering
un épisode
72
het begrip
la compréhension
73
zich bewust worden van
se rendre compte de
74
de ondertitels
les sous-titres
75
gedubd
doublé
76
de ondersteuning
le soutien
77
de originele versie
la version originale
78
de moedertaal
la langue maternelle
79
hard werken
travailler dur
80
de beroemde persoon
la célébrité
81
een minnaar
un amant
82
een gebruiksvoorwerp
un utensile
83
de wekker
le réveil
84
de sleutel
la clé
85
onzichtbaar
invisible
86
efficiënt
efficace
87
de handleiding
le mode d'emploi
88
een hoofdkussen
un oreiller
89
het beschermlaagje
le film de protection
90
de doos
la boîte
91
het lipje
la languette
92
inschakelen
mettre en marche
93
kosten
des frais
94
lichtgevend
lumineux
95
de broodrooster
le grille-pain
96
controleren, nakijken
vérifier
97
doorzichtig
transparant
98
de USB-stick
la clé USB
99
het gras afrijden
tondre la pelouse
100
een ecologische voetafdruk
une empreinte écologique
101
een touchscreen
un écran tactile
102
een verkeersopstopping, file
un bouchon = un embouteillage
103
de energiebron
la source, d'energie
104
een nadeel
un désavantage
105
een ongemak, nadeel
un inconvénient
106
aanzetten
allumer
107
uitschakelen
éteindre