Vocabulaire Trajet 3 Flashcards

(129 cards)

1
Q

het abonnement

A

l’abonnement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

de activiteit

A

l’activité

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

het voordeel

A

l’avantage

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

de bibliotheek

A

la bibliothèque

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

de communicatie

A

la communication

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

de ontwikkeling

A

le développement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

het nadeel

A

l’inconvénient

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

het interview

A

l’interview

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

de brief

A

la lettre

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

het boek

A

le livre

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

de boodschap, het bericht

A

le message

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

het publiek

A

le public

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

de doelgroep

A

le public cible

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

prettig

A

amusant(e)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

dom

A

bête

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

interessant

A

intéressant(e)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

vrij

A

libre

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

stom

A

nul, nulle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

dol zijn op, heel graag zien

A

adorer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

houden van, graag zien

A

aimer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

communiceren

A

communiquer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

luisteren (naar iets)

A

écouter (quelque chose)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

horen

A

entendre

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

lezen

A

lire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
spreken over
parler de
26
een abonnement nemen
prendre un abonnement
27
nadenken
réfléchir
28
(naar iets) kijken
regarder (quelque chose)
29
zich abonneren (op)
s'abonner (à)
30
zich richten tot
s'adresser à
31
zich herinneren
se souvenir de
32
zich interesseren voor
s'intéresser à
33
de app
l'appli(cation)
34
de klik
le clic
35
de surfer (op het internet)
l'internaute
36
de link
le lien
37
het paswoord
le mot de passe
38
de zoekmachine
le moteur de recherche
39
de login, de gebruikersnaam
le nom de l'utilisateur
40
de melding
la notification
41
de ICT
les TIC
42
digitaal
numérique
43
toegang hebben tot
avoir accès à
44
klikken
cliquer
45
de computer uitzetten
éteindre l'ordinateur
46
surfen (op het internet)
naviguer (sur Internet)
46
bewaren, opslaan
sauvegarder
46
zich uit de slag trekken
se débrouillir
46
(een app) installeren
installer (une appli)
46
zich afmelden
se déconnecter
46
zich aanmelden
se connecter
47
intikken
taper
48
downloaden
télécharger
49
het evenement, de gebeurtenis
l'évènement
50
het (banale) nieuwsfeit
le fait divers
51
de informatie
l'information
52
de journalist, de journaliste
le / la journaliste
53
het volk, de wereld
le monde
54
de politiek
la politique
55
de sport
les sports
56
de vedette
la vedette
57
internationaal
internationale(e)
58
lokaal, plaatselijk
local(e)
59
nationaal
national(e)
60
regionaal
régional(e)
61
op zoek zijn naar
être à la recherche
62
informeren
informer
63
liegen
mentir
64
durven
oser
65
zich concentreren
se concentrer
66
zich vergissen
se tromper
67
zich informeren
s'informer
68
op de hoogte blijven van de actualiteit
suivre l'actualité
69
zappen
zapper
70
in verband met
à propos de
71
de zender
la chaîne
72
het scherm
l'écran
73
de uitzending, het programma
l'émission
74
het beeld
l'image
75
de verkeersinformatie
l'info trafic
76
het (tv-)journaal
le journal télévisé
77
de presentator, de presentatrice
le présentateur, la présentatrice
78
de radio
la radio
79
de omroeper, de omroepster
le speaker, la speakerine
80
de technicus
le technicien
81
de tv
la télé
82
de afstandsbediening
la télécommande
83
het volume
le volume
84
de klank luider zetten
augmenter le son
85
de klank stiller zetten
baisser le son
86
naar het nieuws luisteren
écouter les nouvelles
87
opnemen
enregistrer
88
presenteren
présenter
89
naar het nieuws kijken
regarder les informer
90
het internet
le Net
91
de site
le site
92
de krant online / digitaal lezen
lire un journal en ligne
93
surfen (op het internet)
surfer (sur Internet)
94
de reclame
la pub, la publicité
95
onthouden
retenir
96
de hoofdtelefoon
le casque
97
de sessie
la session
98
een videospel spelen
jouer à un jeu vidéo
99
de batterij
la batterie
100
de lader
le chargeur
101
de hoes
la coque
102
de smartphone, de gsm
le smartphone
103
uitgerust (met)
équipé(e) (de)
104
bezet
occupé(e)
105
zijn gsm aanzetten
allumer son portable
106
iemand bellen
appeler quelqu'un
107
zijn gsm uitzetten
éteindre son portable
108
ontvangen
recevoir
109
(de batterij) opladen
recharger (la batterie)
110
iemand opbellen
téléphoner à quelqu'un
111
de batterij is plat
la batterie est à plat
112
het e-mailadres
l'adresse mail
113
de blog
le blog
114
de e-mail
l'e e-mail, le mail
115
de smiley
l'émoticône
116
het forum
le forum
117
de hashtag
le hashtag
118
de sociale netwerken, de sociale media
les réseaux sociaux
119
de chat
le tchat
120
(een bericht) verzenden
envoyer (un message)
121
reageren
réagir
122
antwoorden
répondre
123
online
en ligne
124
bereikbaar zijn
être joignable