Leerstoornissen Flashcards

(24 cards)

1
Q

definitie specifieke leerstoornissen

A

= onverwachte, fundamentele moeilijkheden bij het leren lezen, spellen of rekenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoofdkenmerk specifieke leerstoornissen

A

= discrepantie tussen wat kind presteert & wat verwacht kan worden o.b.v. kalenderleeftijd of IQ kind en wijze van onderwijs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Belangrijkste leerstoornissen

A

o Leesstoornis
o Spellingsstoornis (samengenomen met leesstoornis = ‘dyslexie’ genoemd)
o Rekenstoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

definite dyslexie

A

= ‘een probleem in de techniek van het lezen en spellen, met problemen op het woordniveau en met als belangrijk kenmerk dat er geen echte automatisering ontstaat. Er is sprake van ernstige en hardnekkige problemen bij de automatisering van het lezen en/of de spelling. Voor het bepalen van de ernst wordt niet meer uitgegaan van het discrepantiecriterium, maar wordt volstaan met de aanwezigheid van herhaaldelijk gebleken uitval op genormeerde lees- en spellingstoetsen. De hardnekkigheid blijkt uit het feit dat geen vooruitgang wordt geboekt, ondanks intensieve inspanningen om de achterstand weg te werken’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Dyslexie

A

= moeite met techniek van lezen & spellen
= Geen automatisering van lezen en spellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Lezen

A

= cognitieve processen waarmee geschreven taal verwerkt wordt integreren met systeem waarmee gesproken taal verwerkt wordt (wat hen wel al bekend is)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Spellen

A

= omgekeerd → kinderen moeten gesproken taal omzetten in schrijftaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Centrale cognitieve probleem bij specifieke lees- en spellingsproblemen

A

probleem met
‘fonologisch decoderen’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

fonologisch decoreren

A

= onderscheiden & herkennen van individuele klanken die betekenisvol verschil veroorzaken (fonemen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Fonemen

A

= bouwstenen van taal, kleinste taalkundige eenheden die betekenisvol verschil
veroorzaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Fonologische processen

A

= zijn verantwoordelijk voor herkennen, begrijpen, opslaan & weer
ophalen van die klanken (fonemen) die dan moeten worden samengevoegd tot woord (vb:
‘bal’)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Comorbiditeit voor lees- en spellingsstoornissen

A
  • Psychiatrische stoornissen
  • Gedragsstoornissen (5 x zoveel als kinderen in algemene bevolking)
  • ADHD (30-70%)
  • Angst en depressie (vooral bij meisjes)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Etiologie - dyslexie

A
  • Genetische factoren
  • Beeldvormend onderzoek, neurologisch
  • Omgevingsfactoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

betrokken gen dyslexie

A

DCDC2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Activatie in hersenen van kinderen met normale taalfunctie die lezen

A

1) Eerst activatie van occipitaalgebieden (betrokken bij visuele informatieverwerking) →
2) Dan activatie van basale temporale gebieden in beide hemisferen →
3) Dan activatie temporale en pariëtale gebieden van LINKERhemisfeer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Activatie in hersenen van kinderen met dyslexie die lezen:

A

1) Eerst activatie occipitaalgebieden (betrokken bij visuele informatieverwerking) (OK) →
2) Dan activatie van basale temporale gebieden in beide hemisferen (OK) →
3) Dan activatie temporale en pariëtale gebieden van RECHTERhemisfeer (OEI)

17
Q

Differentiaaldiagnose dyslexie

A

Volgende problemen moeten uitgesloten worden:

o Zintuiglijke stoornissen (zien, horen)
o Verstandelijke beperking

18
Q

Behandeling dyslexie

A
  • Intensieve programma’s ter verbetering van leesvaardigheid
  • Meeste kinderen kunnen (als tijdig vastgesteld & goed behandeld) min of meer normaal leesniveau bereiken
  • Minderheid heeft persisterende problemen
  • Psychofarmaca = NIET geïndiceerd!!!
19
Q

Intensieve programma’s ter verbetering van leesvaardigheid

A

o Effectief mits frequent gegeven (vb: 30-60 min per dag, 4/5 dagen per week)
o Gericht op verbeteren fonologische vaardigheden kind
o Kunnen gegeven worden door remedial teacher
o Best in één-op-één contact gegeven

20
Q

Prognose dyslexie afhankelijk van;

A

o Aanwezigheid van eventuele cognitieve defecten van biologische aard
o Kwaliteit omgeving
o Snelheid waarmee problemen onderkend zijn
o Kwaliteit behandeling

21
Q

Dyscalculie

A

= als rekenvaardigheid van kind ver beneden niveau is van wat verwacht mag worden o.b.v. leeftijd, gemeten IQ, zintuigelijke functies & hoeveelheid genoten onderwijs

22
Q

Diagnostische kenmerken - dyscalculie

A

Moeite met leren & onthouden van rekenkundige feiten & uitvoeren van berekeningen;

  • Blijkt uit volgende kenmerken:
    o Volgen zelfde rekenstrategieën als jongere kinderen (vb: vingers gebruiken bij optellen) en maken daarbij veel fouten
    o Zijn langzaam met tellen en rekenen
    o Moeite met reproduceren van getalsmatige feiten
    o Moeite met herkennen van rekenfouten
    o Moeite met gebruik van verschillende strategieën bij oplossen van rekenprobleem
23
Q

Comorbiditeit dyscalculie

A

o Dyslexie
o ADHD
o Problemen met oog-hand coördinatie
o Problemen met onthouden van non-verbale zaken

24
Q

Kinderen met dyscalculie

A

Kinderen met dyscalculie = verminderde activiteit in hersengebieden die actief zijn bij normaal rekenende kinderen