Lesson 18 Flashcards
(55 cards)
1
Q
gordijn, curtain
A
カーテン
2
Q
sofa
A
ソファ
3
Q
frigo
A
れいぞうこ 冷蔵庫
4
Q
schakelaar, switch
A
スイッチ
5
Q
soya saus
A
しょうゆ しょう油
6
Q
soep
A
スープ
7
Q
banaan, banana
A
バナナ
8
Q
popcorn
A
ポップコーン
9
Q
shampoo
A
シャンプー
10
Q
kaars
A
ろうそく
11
Q
handdoek, towel
A
タオル
12
Q
rokje, skirt
A
スカート
13
Q
dagboek
A
日記
14
Q
cell phone, mobiele telefoon
A
けいたい 携帯
15
Q
sakura, kersen bloesem
A
さくら 桜
16
Q
insect
A
むし 虫
17
Q
huur
A
やちん 家賃
18
Q
buiten
A
外
19
Q
de rest
A
あと 後
20
Q
avond, evening
A
ゆうがた 夕方
21
Q
fel, bright
A
あかるい 明るい
22
Q
donker
A
くらい 暗い
23
Q
schaamte, feeling embarrassed
A
はずかしい 恥ずかしい
24
Q
belangrijk, dierbaar
A
大切 な
25
bezorgd, angstwekkend
ふあん 不安 な
26
onmogelijk
むり 無理 な
27
(iets) opent, opens (intr.)
開く (～が)
28
(iets) gaat dicht, closes (intr.)
閉まる (～が)
29
zich verontschuldigen
あやまる 謝る (person に)
30
drukken, duwen
おす 押す (～を)
31
(iets) laten vallen (trans.)
おとす 落とす (～を)
32
water kookt (intr.)
おゆがわく お湯が沸く
33
naar beneden vallen
ころぶ 転ぶ
34
(iets) te breken (trans.)
こわす 壊す (～を)
35
bloeien (plant)
さく 咲く (～が)
36
gered worden, geholpen worden
たすかる 助かる
37
(een gunst) vragen
たのむ 頼む (persoon に ～を)
38
(iets) gaat aan, turns on (intr.)
つく
39
om vuil te maken (trans.)
よごす 汚す (～を)
40
(iets) valt (intr.)
おちる 落ちる (～が)
41
opruimen
かたづける 片付ける (～を)
42
to think about, overwegen
かんがえる 考える
43
(iets) gaat uit (intr.)
きえる 消える (～が)
44
(iets) breekt (intr.)
こわれる 壊れる (～が)
45
om vuil te worden (intr.)
よごれる 汚れる (～が)
46
een bestelling plaatsen
ちゅうもんする 注文する (～を)
47
onmiddelijk
今すぐ
48
tegen/bij (tijd/plaats)
～までに
49
echt!
本当に
50
ten eerste
まず
51
dankzij...
おかげで (～の)
52
Wat zou ik doen?
どうしよう
53
korte vorm van ～(ん)でしょう
～(ん)だろう
54
Tot ziens (ik vertrek eerst)
おさきにしつれいします お先に失礼します
55
Je zult wel moe zijn na zo hard te werken
おつかれさま (でした)
