Lesson 19 Flashcards
(51 cards)
1
Q
(uw/iemands) vrouw (beleefd)
A
おくさま 奥様
2
Q
(uw/iemands) kind (beleefd)
A
おこさん お子さん
3
Q
middelbare schoolstudent
A
中学生
4
Q
afdelingsmanager
A
ぶちょう 部長
5
Q
zakenreis
A
しゅっちょう 出張
6
Q
honoratief taalgebruik
A
けいご 敬語
7
Q
hier, deze kant (beleefd)
A
こちら
8
Q
waar (beleefd)
A
どちら
9
Q
expressie van dankbaarheid
A
おれい お礼
10
Q
een soort
A
しゅるい 種類
11
Q
verhaal
A
話
12
Q
zorgen
A
なやみ 悩み
13
Q
fout
A
まちがい 間違い
14
Q
personaliteit
A
せいかく 性格
15
Q
lui persoon
A
なまけもの 怠け者
16
Q
verlegen persoon
A
はずかしがりや 恥ずかしがり屋
17
Q
to be on good terms, good met elkaar omkunnen
A
なかがいい 仲がいい
18
Q
serieus
A
まじめ
19
Q
(honor. expr.) 行く、来る、いる
A
いらっしゃる
20
Q
(H. E.) 食べる、飲む
A
めしあがる 召し上がる
21
Q
(H. E.) くれる
A
くださる 下さる
22
Q
(H. E.) する
A
なさる
23
Q
(H. E.) 寝る
A
お休みになる
24
Q
(H. E.) 見る
A
ごらんになる ご覧になる
25
(H. E.) 言う
おっしゃる
26
(H. E.) ~ている
~ていらっしゃる
27
to walk/drive (someone)
おくる 送る
28
boos te worden (persoon を, plaats まで)
おこる 怒る
29
beslist zijn/worden (to be decided) (~が)
きまる 決まる
30
leren kennen (to get acquainted with)
しりあう 知り合う
31
roepen, uitnodigen (to call) (person を, event に)
よぶ 呼ぶ
32
verhuizen (~に)
ひっこす 引っ越す
33
stoppen bij (plaats) (~に)
よる 寄る
34
laat komen (~に)
おくれる 遅れる
35
neerzitten (seat に)
かける
36
populair zijn (mensen に)
もてる
37
zonnig worden
はれる 晴れる
38
(iemand) trakteren/uitnodigen voor een maaltijd (persoon に, maaltijd を)
ごちそうする
39
terughouden van...
えんりょする 遠慮する
40
iemand uitnodigen (persoon を, event/plaats に)
しょうたいする 招待する
41
gesprek hebben
話をする
42
eergisteren
おととい
43
elke ochtend
毎朝
44
dan, en daardoor
それで
45
waarom
なぜ
46
in feite
本当は
47
nog
まだ
48
een paar seconden
しょうしょう 少々
49
x aantal mensen
~めいさま ~名様
50
welkom
ようこそ
51
Doe de groetjes aan... (~に)
よろしくおつたえください よろしくお伝えください