Lesson 22 Flashcards
(56 cards)
1
Q
wind
A
風
2
Q
boom
A
木
3
Q
bal
A
ボール
4
Q
aap
A
さる 猿
5
Q
licentie
A
めんきょ 免許
6
Q
voorbereiding voor een les
A
よしゅう 予習
7
Q
review v/e les
A
ふくしゅう 復習
8
Q
cram school
A
じゅく 塾
9
Q
Engelse conversatie
A
えいかいわ 英会話
10
Q
partner
A
あいて 相手
11
Q
(iemands) dochter (beleefd)
A
おじょうさん お嬢さん
12
Q
God
A
神様
13
Q
oudste lid v/e groep
A
せんぱい 先輩
14
Q
jongste lid v/e groep
A
こうはい 後輩
15
Q
subordinate (ondergeschikte)
A
ぶか 部下
16
Q
receptiebalie
A
うけつけ 受付
17
Q
document
A
しょるい 書類
18
Q
project
A
プロジェクト
19
Q
huishouden
A
かじ 家事
20
Q
Europa
A
ヨーロッパ
21
Q
alleen leven
A
ひとりぐらし 一人暮らし
22
Q
vrijheid
A
じゆう 自由
23
Q
verspilling (v geld)
A
むだづかい 無駄遣い
24
Q
luidruchtig, vervelend
A
うるさい
25
zich zorgen maken om
しんぱい 心配な
26
arm (poor)
びんぼう 貧乏な
27
vloeiend (taal が)
ぺらぺらな
28
makkelijk, comfortabel
らく 楽な
29
de wind waait
風がふく 風が吹く
30
een fotokopie maken
コピーを取る
31
dragen (~を)
はこぶ 運ぶ
32
(iets) opnemen, pakken (~を)
ひろう 拾う
33
(iemand/iets) alleen laten, verwaarlozen (~を)
ほうっておく 放っておく
34
op tijd zijn (~に)
まにあう 間に合う
35
winnen (~に)
かつ 勝つ
36
RU (een examen) nemen (~勝つ
うける 受ける
37
RU een plan maken
けいかくをたてる 計画を立てる
38
RU opvoeden (~を)
そだてる 育てる
39
RU helpen, redden (~を)
たすける 助ける
40
RU verliezen (~に)
まける 負ける
41
hulp vragen (persoon に ~を)
お願いする
42
het eens zijn (~に)
さんせいする 賛成する
43
zich verzetten tegen, bezwaar maken tegen (~に)
はんたいする 反対する
44
falen, niet succesvol zijn
しっぱいする 失敗する
45
hele avond opblijven
てつやする 徹夜する
46
vertalen (source と target に)
ほんやくする 翻訳する
47
zoals dit
こんなふう
48
vrijelijk (freely)
じゆうに 自由に
49
voor een lange tijd
ずっと
50
zeker en vast
ぜったいに 絶対に
51
vele keren
なんども 何度も
52
een beetje meer
もうすこし もう少し
53
... bijvoorbeeld
~とか
54
Ik denk van niet.
そんなことない
55
[suffix voor namen van kinderen]
~ちゃん
56
veel...
多くの~