Lesson 21 Flashcards
(55 cards)
1
Q
pervert
A
ちかん
2
Q
dief, iinbreker
A
どろぼう 泥棒
3
Q
crimineel
A
はんにん 犯人
4
Q
collega
A
どうりょう 同様
5
Q
business meeting
A
かいぎ 会議
6
Q
toespraak
A
スピーチ
7
Q
mug
A
か 蚊
8
Q
benzine
A
ガソリン
9
Q
poster
A
ポスター
10
Q
klacht
A
もんく 文句
11
Q
afwezig, niet thuis
A
るす 留守
12
Q
politie
A
けいさつ 警察
13
Q
overheid
A
せいふ 政府
14
Q
toelage
A
じゅぎょうりょう 授業料
15
Q
fabriek
A
こうじょう 工場
16
Q
omgeving
A
かんきょう 環境
17
Q
laatste trein (v/d dag)
A
しゅうでん 終電
18
Q
dingen, zaken
A
こと 事
19
Q
oude dagen, verleden
A
むかし 昔
20
Q
ver (weg)
A
とおい 遠い
21
Q
verschrikkelijk
A
ひどい
22
Q
veilig
A
あんぜんな 安全な
23
Q
puinhoop
A
めちゃくちゃくな
24
Q
vreemd, ongewoon
A
変な
25
zetten, plaatsen (~plaats に object を)
おく 置く
26
inpakken, bedekken (~を)
つつむ 包む
27
ophangen, plakken (~plaats に object を)
はる 貼る
28
bakken, grillen (~を)
やく 焼く
29
geven (aan iemand lager dan jezelf) (~を)
やる
30
stampen (~を)
ける
31
slagen, raken (~を)
なぐる 殴る
32
ergens opstappen (~を)
ふむ 踏む
33
bijten (~を)
さす 刺す
34
stelen, beroven (~を)
ぬすむ 盗む
35
aanraken (~を/に)
さわる 触る
36
gearresteerd/betrapt worden (~が)
つかまる 捕まる
37
opvallen (~に)
気が付く
38
afwijzen (~を)
ふる
39
klagen
もんくをいう 文句を言う
40
RU pesten (~を)
いじめる
41
RU prijzen (~を)
ほめる
42
RU omkleden
きがえる 着替える
43
RU geloven (~を)
信じる
44
RU geld sparen (~を)
ためる
45
RU een fout maken (~を)
まちがえる 間違える
46
RU vinden (~を)
見つける
47
RU vergelijken (~X と Y を)
比べる
48
beledigen, voor de gek houden (~を)
ばかにする
49
verrast zijn (~に)
びっくりする
50
een dutje doen
ひるねをする 昼寝をする
51
contacteren (personen に)
れんらくする
52
in de ochtend
午前中
53
tijd van..., wanneer...
ころ
54
een beetje
すこし
55
hoe dan ook
とにかく