Lesson 6 Flashcards
(118 cards)
1
Q
to live
A
wonen
2
Q
the house
A
de woning
3
Q
the flat
A
de flat
4
Q
family house
A
de eengezinswoning
5
Q
detached house
A
het vrijstaand huis
6
Q
the apartment
A
het appartement
7
Q
the city
A
de stad
8
Q
the village
A
het dorp
9
Q
big
A
groot
10
Q
small
A
klein
11
Q
outside
A
buiten
12
Q
busy
A
druk
13
Q
quiet
A
rustig
14
Q
to rent
A
huren
15
Q
to buy
A
kopen
16
Q
the kitchen
A
de keuken
17
Q
the living room
A
de woonkamer
18
Q
the office
A
de werkkamer
19
Q
the bathroom
A
de badkamer
20
Q
the sleeping room
A
de slaapkamer
21
Q
the attic
A
de zolder
22
Q
the roof
A
het dak
23
Q
the garage
A
de garage
24
Q
the basement
A
de kelder
25
the garden
de tuin
26
the ground floor
de begane grond
27
first
eerste
28
second
tweede
29
floor
de verdieping
30
new
nieuw
31
just
net
32
the room
de kamer
33
spacious
ruim
34
nice
leuk
35
the center
het centrum
36
happy
blij
37
perfect
perfect
38
the person
de persoon
39
square
het vierkant
40
the meter
de meter
41
the rent
de huur
42
not so
niet zo
43
high
hoog
44
living together
samenwonen
45
since
sinds
46
a couple (of)
een paar
47
fine
prima
48
till
tot
49
the neighborhood
de buurt
50
the playground
de speeltuin
51
the preposition
de propositie
52
the location
de locatie
53
to lie (down)
liggen
54
to stand
staan
55
to hang
hangen
56
to sit
zitten
57
to name
noemen
58
wide
breed
59
deep
diep
60
to build
bouwen
61
the century
de eeuw
62
the nineties
de jaren '90
63
narrow
smal
64
the shop
de winkel
65
the tea
de thee
66
the pie
de taart
67
popular
populair
68
the tourist
de toerist
69
the spot
de plek
70
by
bij
71
in
in
72
between
tussen
73
on
op
74
behind
achter
75
above
boven
76
under
onder
77
in front of
voor
78
on/from
aan
79
to relax
ontspannen
80
gardening
tuinieren
81
to tidy up
opruimen
82
to sleep
slapen
83
to get dressed
aankleden
84
to work
werken
85
to read
lezen
86
to do the dishes
afwassen
87
to sunbathe
zonnen
88
to clean
schoonmaken
89
to shower
douchen
90
to study
studeren
91
to watch tv
tv kijken
92
drink
drinken
93
to listen to music
muziek luisteren
94
the bed
het bed
95
the wardrobe
de kledingkast
96
alarm clock
de wekker
97
the washbasin
de wasbak
98
the door
de deur
99
the sofa/couch
de bank
100
next to
naast
101
the television
de televisie
102
the table
de tafel
103
the computer
de computer
104
the window
het raam
105
the fridge
de koelkast
106
the flowers
de bloemen
107
the stove
het fornuis
108
the pans
de pannen
109
the lamp
de lamp
110
the toilet
het toilet
111
the desk/office
het bureau
112
the mirror
de spiegel
113
the toilet
de wc
114
the toothbrush
de tandenborstel
115
the shovel
de schep
116
sink
de gootsteen
117
the chair
de stoel
118
the shower
de douche
