Mollusca Flashcards

(93 cards)

1
Q

Tot welke groep behoren Mollusca volgens moleculaire fylogenie?

A

Tot de ‘Trochozoa’, een deelgroep van de Lophotrochozoa.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

In welke habitats komen Mollusca voor?

A

Vooral marien, maar ook in zoet water, op land en als parasieten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de functie van de mantel bij Mollusca?

A

De mantel secreteert de schelp en omhult de mantelholte, die meerdere functies vervult zoals ademhaling en afvalafvoer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de radula en welke functie heeft deze?

A

De radula is een rasporgaan om voedsel (zoals algen) af te schrapen, uniek voor Mollusca (behalve bij bivalven).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke drie lagen heeft de schelp van Mollusca?

A

Hypostracum (parelmoer), ostracum (prismalaag) en periostracum (hoornlaag).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het periostracum en waarvoor dient het?

A

Een eiwitlaag van conchine die de schelp beschermt tegen breuken en zuren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe is de voet aangepast bij inktvissen?

A

De voet is omgevormd tot armen, tentakels en een trechter voor waterstraal-aandrijving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke ademhalingsstructuren hebben de meeste Mollusca?

A

Kieuwen bestaande uit lamellen met cilia.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe ademen sommige landslakken?

A

Via een long gevormd uit een deel van de mantel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hebben Mollusca een gesloten of open circulatiestelsel?

A

De meeste hebben een open stelsel, maar inktvissen hebben een gesloten stelsel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is hemolymfe?

A

De bloedachtige vloeistof bij Mollusca in een open circulatiesysteem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke rol speelt de hemocoel bij Mollusca?

A

Het is de belangrijkste lichaamsholte en speelt een rol in circulatie en transport.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de functie van het osphradium?

A

Een zintuig dat water analyseert op voedsel, slib of predators.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoeveel kamers heeft het hart van Mollusca meestal?

A

Drie kamers: twee atria en één ventrikel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is een metanefridium?

A

Een excretieorgaan met een interne opening (nefrostoom) en externe porus (nefridioporus).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat voor soort ontwikkeling vertonen de meeste mariene Mollusca?

A

Indirecte ontwikkeling met trochofora- en vaak ook veliger-larven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is uniek aan de veliger-larve?

A

Deze larve is typisch voor Mollusca en heeft al de aanzet van schelp en organen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

hoeveel klassen zijn er

A

7 à 8 gebaseerd op verschillen in de voet of schelp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is kenmerkend aan Aplacophora?

A

Wormachtige mollusken zonder schelp, maar met kalkachtige schalen en stekels.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welke twee groepen vallen onder Aplacophora?

A

Caudofoveata en Solenogastres.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hoe bewegen Solenogastres zich voort?

A

Ze kruipen over de oceaanbodem met een ventrale groef i.p.v. een voet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is typisch gedrag van Caudofoveata?

A

Ze leven begraven in de zeebodem en voeden zich met bacteriën en detritus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is opvallend aan het lichaam van Monoplacophora?

A

Ze hebben seriële herhaling van organen: meerdere paren kieuwen, nefridia en spieren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Wat suggereert de segmentatie bij Monoplacophora?
Een verwantschap met de Annelida (gesegmenteerde wormen).
26
Wat zijn keverslakken of chitons?
Mollusken uit de klasse Polyplacophora met een schelp uit 8 overlappende platen.
27
Wat is de gordel bij chitons?
Een mantelgedeelte waarin de platen zijn ingebed, vaak voorzien van borstels of doorns.
28
Welke sensorische structuur is uniek bij sommige chitons?
Ogen met lenzen ingebed in de schelplaten.
29
Hoe verdedigen chitons zich?
Ze zuigen zich stevig vast aan het substraat met hun voet en mantelrand.
30
Wat is een opvallend kenmerk van Scaphopoda (stoottandjes)?
Een langwerpige schelp die aan beide uiteinden open is.
31
Hoe voeden Scaphopoda zich?
Met cilia en mucus op de tentakels (captacula) verzamelen ze protozoa en detritus.
32
Hoe ademen Scaphopoda?
Door diffusie via het manteloppervlak; ze hebben geen kieuwen.
33
Wat is bijzonder aan het bloedvatenstelsel van Scaphopoda?
Het is sterk gereduceerd, vaak zelfs twijfelachtig aanwezig.
34
Wat is de grootste klasse binnen de Mollusca?
Gastropoda, met meer dan 70.000 levende soorten.
35
Welke habitats hebben gastropoden succesvol gekoloniseerd?
Zowel mariene als terrestrische omgevingen.
36
Wat is torsie bij gastropoden?
Een rotatie van de viscerale massa tijdens de ontwikkeling waardoor de mantelholte boven de kop komt te liggen.
37
Wat is de functie van het operculum bij gastropoden?
Het sluit de opening van de schelp af bij terugtrekking, vaak chitineus en met calcium verstevigd.
38
Welke drie subklassen vallen onder Gastropoda?
Prosobranchia, Opisthobranchia, en Pulmonata.
39
Wat kenmerkt de Prosobranchia?
Mariene slakken met torsie, schelp en operculum; kieuwen vooraan.
40
Wat kenmerkt de Opisthobranchia?
Mariene naaktslakken met gereduceerde of afwezige schelp, vaak detorsie en zonder operculum.
41
Wat kenmerkt de Pulmonata?
Terrestrische slakken met een long i.p.v. kieuwen, zonder operculum.
42
Hoe voeden gastropoden zich?
Met een radula die voedsel afschraapt of bijt; sommige soorten boren in prooien.
43
Wat is bijzondere aan de radula van Conus-soorten?
Ze gebruiken gemodificeerde tanden als harpoenen om gif in prooien te injecteren.
44
Hoe bewegen de meeste gastropoden zich voort?
Met ribbelachtige spiercontracties op een slijmspoor via de gespierde voet.
45
Wat is streptoneurie?
Een verdraaiing van het zenuwstelsel door torsie, in een achtvorm.
46
Wat is euthyneurie?
Een herwonnen bilaterale symmetrie van het zenuwstelsel na detorsie.
47
Welke soorten voortplanting komen voor bij gastropoden?
Gescheiden geslachten, hermafrodiet, en soms parthenogenese.
48
Wat is een ovotestis?
Een orgaan dat zowel eicellen als zaadcellen produceert bij hermafrodiete gastropoden.
49
Wat is de liefdespijl bij wijngaardslakken?
Een chitineuze of kalkachtige structuur gebruikt tijdens de paring, mogelijk om seksuele opwinding te stimuleren.
50
Wat is het voordeel van torsie bij gastropoden?
Bescherming van kop en voet, en betere werking van osphradia en kieuwen.
51
Hoe lossen gastropoden het probleem van bevuiling na torsie op?
Door feces in slijmdraden te verpakken of lozing langs één kant.
52
Wat toont Aplysia qua detorsie?
De hoogste graad van detorsie; de anus ligt bijna volledig achteraan.
53
Welke larvale stadia komen vaak voor bij gastropoden?
Trochofora gevolgd door veliger-larve.
54
Wat is kenmerkend aan de schelp van Bivalvia?
De schelp bestaat uit twee laterale, symmetrische kleppen die dorsaal scharnieren.
55
Welke spier sluit de schelp van bivalven?
De adductorspier.
56
Hebben bivalven een radula of een kop?
Nee, de radula en de kop zijn rudimentair of afwezig.
57
Wat is de functie van de bipectinate kieuwen bij bivalven?
Zowel ademhaling als filtervoeding met behulp van ciliën.
58
Hoe worden waterstromen in bivalven geregeld?
Via inhalerende en exhalerende sifonen aan het achterste uiteinde van de mantel.
59
Welke drie subklassen worden onderscheiden bij Bivalvia?
Protobranchia, Lamellibranchia en Anomalodesmata.
60
Wat is typisch voor Protobranchia?
Eenvoudige, bipectinate kieuwen met plaatvormige filamenten.
61
Wat is typisch voor Lamellibranchia?
Lange, gevouwen kieuwfilamenten verbonden met ciliën of bruggen.
62
Wat is typisch voor Anomalodesmata?
Sterk ontwikkelde sifonen en ventraal versmolten mantel.
63
Hoe beweegt een bivalve zich voort?
Met een gespierde, wigvormige voet die wordt uitgestulpt en bijgetrokken.
64
Hoe bewegen Pecten (kamschelpen)?
Door snel te klepperen met hun schelpen.
65
Hoe voedt een Tridacna gigas zich?
Via symbiose met fotosynthetische zoöxanthellae in de mantel.
66
Wat is de kristalsteel bij bivalven?
Een structuur in de maag die slijm met voedsel roteert, maalt en enzymen vrijzet.
67
Wat is pseudo-faeces bij bivalven?
Grote/onverteerbare voedselpartikels die uitgescheiden worden zonder vertering.
68
Wat doet de byssus bij zeemosselen zoals Mytilus?
Verankert het dier aan het substraat met kleefdraden uit de voet.
69
Hoe werkt de gasuitwisseling bij bivalven?
Via tegenstroomprincipe in de kieuwen met afferente en efferente bloedvaten.
70
Hoe is het zenuwstelsel bij bivalven opgebouwd?
Bilateraal symmetrisch met drie paar ganglia: cerebropleuraal, visceraal en pedaal.
71
Hoe planten de meeste bivalven zich voort?
Door het lozen van gameten in het water, vaak zonder paringsgedrag.
72
Wat is een glochidiumlarve?
Een larve die zich vasthecht op vissen om zich te ontwikkelen tot jonge bivalve.
73
Hoe lokt de vrouwelijke Lampsilis ventricosa vissen?
Met een voet die op een visje lijkt, inclusief oogvlekken.
74
Wat is kenmerkend voor Cephalopoda?
De voet is omgevormd tot armen, tentakels en een trechter (sifon).
75
Hoe is de schelp bij Cephalopoda geëvolueerd?
Vaak gereduceerd of afwezig; bij Nautilus is ze uitwendig en gesegmenteerd.
76
Wat is jet-propulsie bij Cephalopoda?
Voortbeweging door water krachtig via een trechter uit te stoten.
77
Welke twee subklassen vallen onder Cephalopoda?
Coleoidea en Nautiloidea.
78
Wat kenmerkt Coleoidea?
Acht armen, soms tentakels, interne of afwezige schelp, complexe ogen en inktzak.
79
Wat kenmerkt Nautiloidea?
Uitwendige schelp, veel kleverige tentakels zonder zuignappen, eenvoudige ogen.
80
Wat is het gladius bij pijlinktvissen?
Een lange penvormige inwendige schelp.
81
Wat is de functie van de siphunculus bij Nautilus?
Verwijdert vocht uit oude kamers en vervangt dit met gas om drijfvermogen te behouden.
82
Hoe bewegen pijlinktvissen zich?
Met vinnen en waterstraalaandrijving via een trechter.
83
Wat zijn chromatoforen?
Pigmentcellen die samentrekken en kleurverandering veroorzaken.
84
Wat zijn fotoforen?
Oplichtende organen voor camouflage of communicatie.
85
Wat is uniek aan de ogen van Coleoidea?
Ze lijken sterk op die van vertebraten (lens, iris, retina), maar zijn analoog ontstaan.
86
Wat voor soort bloedsomloop hebben Cephalopoda?
Gesloten bloedsomloop, met vaak een kieuwhart en systemisch hart.
87
Hoe verschilt de radula bij Cephalopoda van andere mollusken?
Wordt gebruikt na het afbijten met de papegaaienbek om voedsel door te slikken.
88
Hoe planten Cephalopoda zich voort?
Via copulatie met een hectocotylusarm die een spermatofoor overbrengt.
89
Hoe vaak kunnen Cephalopoda paren?
Meestal slechts één keer; zowel mannetje als vrouwtje sterven vaak kort na paring.
90
Wat is de hectocotylusarm?
Een gemodificeerde arm bij mannelijke Cephalopoda voor de voortplanting.
91
Wat is bijzonder aan de ontwikkeling van Cephalopoda?
Directe ontwikkeling; geen vrijlevende larve, groei binnen het ei.
92
Hoe ondersteunt het collageneuze tunica de beweging?
Het voorkomt het uitrekken van de mantel en helpt bij wateropname en uitstoting.
93
Waarom heeft Architeuthis drijfvermogen?
Door hoge concentraties ammoniumionen met lage dichtheid in zijn weefsels.