nadia woordenlijst pagina 30 t/m 35 Flashcards
(35 cards)
1
Q
jaleo
A
drukte
2
Q
aparecen
A
zij verschijnen
3
Q
cabecitas
A
kopjes
4
Q
patitas
A
pootjes
5
Q
trepan
A
zij klimmen
6
Q
hacia
A
naar/richting
7
Q
el borde
A
de rand
8
Q
curiosos
A
nieuwsgierig
9
Q
afuera
A
naar buiten
10
Q
así
A
zo
11
Q
el mundo
A
de wereld
12
Q
hemos pensado una cosa
A
we hebben iets bedacht
13
Q
volar
A
vliegen
14
Q
dice
A
zij/hij zegt
15
Q
educadamente
A
beleefd
16
Q
adelante!
A
vooruit!
17
Q
abrid
A
spreiden (gebiedende wijs)
18
Q
saltad
A
springen (gebiedende wijs)
19
Q
atrapad
A
pakken (gebiedende wijs)
20
Q
aletea
A
wapperen (gebiedende wijs)
21
Q
ha podido ayudar
A
zij/hij heeft kunnen helpen
22
Q
tan bien
A
zo goed
23
Q
por si acaso
A
alvast/voor de zekerheid
24
Q
empieza
A
hij/zij begintc
25
colgar
ophangen
26
cómodas
comfortabel
27
casitas para pájaros
vogelhuisjes
28
ella sabe seguro
zij weet zeker
29
las cosas
de dingen
30
más fáciles
makkelijker
31
el próximo año
het volgende jaar
32
para todos
voor iedereen
33
he oído hablar
ik heb horen praten
34
está libre
het is vrij
35
todavía
nog