Oefenlijst 18-04 Flashcards
(241 cards)
1
Q
Tú eres
A
Jij bent
2
Q
Nosotros somos de..
A
Wij komen uit..
3
Q
Me llamo
A
Ik heet
4
Q
Vosotros trabajáis
A
Jullie werken
5
Q
Ellos estudian
A
Zij studeren
6
Q
Yo estoy
A
Ik ben
7
Q
Tú puedes
A
Jij kan
8
Q
El toma
A
Hij neemt
9
Q
Nosotros deseamos
A
Wij willen
10
Q
Vosotros tenéis
A
Jullie hebben
11
Q
Ellos van
A
Zij gaan
12
Q
Yo bebo
A
Ik drink
13
Q
Tú das
A
Jij geeft
14
Q
Se queda con
A
Hij neemt mee
15
Q
Nosotros debemos
A
Wij moeten
16
Q
Vosotros miráis
A
Jullie kijken (of zien)
17
Q
Ellos hacen
A
Zij maken (of doen)
18
Q
Yo salgo
A
Ik vertrek
19
Q
Tú abres
A
Jij opent
20
Q
El cierra
A
Hij sluit
21
Q
Nosotros llegamos
A
Wij arriveren (of komen aan)
22
Q
Vosotros quedáis
A
Jullie ontmoeten (of spreken af)
23
Q
Ellos necesitan
A
Zij hebben nodig
24
Q
Yo quiero
A
Ik wil
25
Te dueles
Jij hebt pijn (of doet pijn)
26
Se quede
Hij verblijft
27
Nosotros venimos
Wij komen
28
Os gustáis
Jullie houden van
29
Ellos tienen que
Zij moeten (of gaan)
30
La mayoría
De meeste
31
Hacer
Maken/doen
32
De todo
Van alles
33
Por ejemplo
Bijvoorbeeld
34
Construye
Hij/zij bouwt of timmert
35
Hace pastelitos
Hij/zij bakt taartjes
36
Si
Als
37
Algo
Iets
38
Cualquiera
Zomaar (of willekeurig)
39
Ahora
Nu
40
Especial
Bijzonder
41
Eso
Dat
42
Es verdad
Het is waar
43
Siempre
Altijd
44
Juntos
Samen
45
Barco
Schip
46
Altísima
Heel hoog
47
Volar
Vliegen
48
Di adiós
Zeg maar dag
49
Lavar
Wassen
50
Nada fácil
Niet makkelijk
51
La tercera vez
De derde keer
52
Ventajas
Voordelen
53
Un par
Een paar
54
Enseguida
Al gauw
55
Hoy
Vandaag
56
Desde
Vanaf
57
Trocitos
Stukjes
58
Qué pasa ahora?
Wat is dat nou?
59
Allí
Daar
60
En el suelo
Op de grond
61
El corre
Hij rent
62
Rápidamente
Snel
63
El baja la escalera
Hij gaat de trap af
64
El llega al jardín
Hij komt de tuin in
65
De un lado para otro
Heen en weer
66
Tranquilamente
Rustig
67
Encima de
Op
68
Caramba
O jee, jeetje
69
El piensa
Hij denkt
70
Ahora qué?
Wat nu?
71
El dedo
De vinger
72
De verdad
Echt waar
73
De pronto
Ineens
74
Ahí
Daar
75
Por supuesto
Natuurlijk
76
El tiembla
Hij bibbert
77
El sube
Hij kruipt
78
Con cuidado
Voorzichtig
79
Lugar seguro
Veilige plek
80
La cabeza
Het hoofd
81
Enseñar
Laten zien
82
Gritar
Roepen
83
Muy fuerte
Heel hard
84
Mientras
Terwijl
85
Cariño
Liefje
86
El dice
Hij zegt
87
Distraída
Vertrooid
88
La mano
De hand
89
La boca
De mond
90
Delante
voor
91
Detrás
achter
92
Invento
Uitvinding
93
Dibujar
Tekenen
94
Coser
Naaien
95
Cortar
Knippen
96
A toda velocidad
Op volle snelheid
97
De frente
Frontaal
98
Óptima
Uitstekend
99
Respirar
Ademen
100
Despegar
Opstijgen
101
Sentarse
Zitten
102
Colgarse
Hangen
103
Aterrizar
Landen (als in een vliegtuig)
104
Bajo
Onder
105
Por turnos
Om de beurt
106
Respetuosamente
Keurig
107
Suerte
Geluk
108
Sinceramente
Eerlijk
109
Aburrido
Saai
110
Picar algo
Een hapje eten
111
Despiertar
Wakker worden
112
Oyer
Horen
113
Confundida
Verward
114
Aún
Nog niet
115
Ya están ahí
Ze zijn er al
116
Mientras
Terwijl
117
Jaleo
Drukte
118
Hacia
Naar/richting
119
El borde
De rand
120
Afuera
Naar buiten
121
Así
Zo
122
El mundo
De wereld
123
Educadamente
Beleefd
124
Tan bien
Zo goed
125
Por si acaso
Alvast (of voor de zekerheid)
126
Empiezar
Beginnen
127
Las cosas
De dingen
128
Más fáciles
Makkelijker
129
Para todos
Voor iedereen
130
Ella sabe seguro
Zij weet zeker
131
Todavía
Nog
132
Qué tal?
Hoe gaat het ermee?
133
Quizás (Uitspraak: Kiethás)
Misschien
134
No estoy de acuerdo
Ik ben het er niet mee eens
135
Aquí
Hier
136
La salida
De uitgang
137
Más o menos
Min of meer
138
la copa
Het wijnglas
139
La taza
Het kopje
140
Un vaso
Een drinkglas
141
Suficiente
Genoeg
142
Buen provecho
Eet smakelijk
143
Qué es eso
Wat is dat?
144
Cuándo
Wanneer
145
Cuánto
hoeveel
146
Ayer
Gisteren
147
El mes
De maand
148
El tiempo
De tijd/het weer
149
Caliente
Warm (voor eten)
150
Frío
Koud
151
Verdura
Groente
152
Los cubiertos
Het bestek
153
Cambiar
Wisselen (geld)
154
Caro
Duur
155
Cambio
Wisselgeld
156
Barato
Goedkoop
157
Panadería
Bakkerij
158
Amarillo
Geel
159
El peso
Het gewicht
160
Ligero
licht (gewicht)
161
Carnicería
Slager
162
Pesado
Zwaar
163
Desayuno
Ontbijt
164
Me duele..
Ik heb pijn aan..
165
Dolor
Pijn
166
El diente
De tand
167
La pierna
Het been
168
La fiebre
De koorts
169
La tía
De tante
170
La prima
De nicht
171
La nieta
De kleindochter
172
La cuñada
De schoonzus
173
La suegra
De schoonmoeder
174
Boda
Bruiloft
175
Claro
licht (kleur)
176
Riquísimo
Heerlijk
177
Almuerzo
lunch
178
Qué pena
Wat jammer
179
Delante
Tegenover
180
Morada
Paars
181
Oscuro
Donker
182
El camino
De weg
183
La piedra
De steen
184
El sendero
Het pad
185
El incendio
De brand
186
Apreciado
Geachte (of beste)
187
Querido
Lieve
188
Atentamente
Met vriendelijke groet
189
Besos
Kusjes
190
Suerte
Succes
191
Que te mejores
Beterschap
192
Enhorabuena
Van harte
193
Animos
Sterkte
194
Mi sentido pésame
Gecondoleerd
195
El nacimiento
De geboorte
196
Calor
Warm (weer)
197
Sol
Zonnig
198
Hace fresco
Het is fris
199
No hace frío
Het is niet koud
200
Aire
Briesje
201
El temporal
De storm
202
La tormenta
Het onweer
203
La niebla
De mist
204
La nieve
De sneeuw
205
El granizo
De hagel
206
Agradable
Fijn/aangenaam
207
A veces
Soms
208
Es la una
Het is 1 uur
209
Son las tres
Het is 3 uur
210
0
Cero
211
15
Quince (uitspraak: kienthe)
212
17
diecisiete
213
12
doce
214
21
veintiuno
215
23
veintitrés
216
31
treinta y uno
217
40
cuarenta
218
50
cincuenta
219
60
sesenta
220
70
setenta
221
80
ochenta
222
90
noventa
223
100
cien
224
102
ciento dos
225
110
ciento diez
226
200
doscientos
227
202
doscientos dos
228
300
trescientos
229
400
cuatrocientos
230
500
quinientos (uitspraak kiniëntos)
231
600
seiscientos
232
700
setecientos
233
800
ochocientos
234
900
novecientos
235
1000
mil
236
59
cincuenta y nueve
237
74
setenta y cuatro
238
55
cincuenta y cinco
239
99
noventa y nueve
240
49
cuarenta y nueve
241
