Nouns Flashcards
(94 cards)
1
Q
fork
A
vork
2
Q
fair
A
kermis
3
Q
teacher
A
docent
4
Q
page
A
bladzidje
5
Q
course
A
de curses
6
Q
answer, reply
A
antwoord
7
Q
time
A
tijd
8
Q
expression (on his face)
A
uitdrukking
9
Q
replacement
A
vervanging
10
Q
advantage
A
voordeel
11
Q
disadvantage
A
nadeel
12
Q
injured
A
mankeerde
13
Q
formerly, in the early days
A
vroeger
14
Q
dream
A
droom
15
Q
sound
A
klank
16
Q
turn (it is your turn)
A
beurt
17
Q
each other
A
elkaar
18
Q
hiking trip
A
wandelreis
19
Q
a strike, a blow
A
slag
20
Q
section
A
doorsnede
21
Q
neighbour (female)
A
buurvrouw
22
Q
floor (as in - the third floor)
A
verdieping
23
Q
upstairs
A
boven
24
Q
opposite
A
25
passer by
voorbijganger
26
case (in court)
zaak
27
regards, greetings
groeten
28
unknown
onbekende
29
relaxation
ontspanning
30
area
gebied
31
belief, faith
geloof
32
age
leeftijd
33
duration
duurt
34
misfortune, accident
ongeluk
35
sorrow, sadness
verdriet
36
shed
schuur
37
promise, pledge
belofte
38
war
orlog
39
adolescent
puber
40
amount
het bedrag
41
both (pronoun)
beide
42
amount, quantity
hoeveelheid
43
row
rij
44
column
kolom
45
coin
muntgeld
46
equipment, tool
gereedschap
47
motion
beweging
48
christmas
kerst
49
christmas dinner
kerstdiner
50
marriage
huwelijk
51
weight
gewicht
52
journey, trip
reis
53
joke
grapje
54
landscape
landschap
55
mountain
berg
56
nature reserve
natuurgebied
57
painting
schilderij
58
public transport
het openbaar
59
meadow, pasture
de wei
60
cloud
wolk
61
seagul
meeuw
62
river
rivier
63
sailing club
zeil club
64
wood, forest
woud
65
jungle
oerwoud
66
hill
heuvel
67
destination
bestemmig
68
travel memory
reisherinnering
69
order, sequence
volgorde
70
mood, atmosphere
stemming
71
story
verhaal
72
class, grade
rang
73
autumn
herfst
74
tip
fooi
75
alarm clock
de wekker
76
darling, treasure
de schat
77
island
eiland
78
examination
het tentamen
79
history
de geschiedenis
80
fault, malfunction
de storing
81
data
gegevens
82
sweetheart
de lieverd
83
meeting
vergadering
84
housemates
huisgenoten
85
mortgage
hypotheek
86
maths
wiskunde
87
plumber
loodgieter
88
spike, spine
stekel
89
such (pronoun)
zulk (zulk lekker)
90
zip
rits
91
submarine
onderzeeer
92
culprit, offender
dader
93
thier
de dief
94
leather
leer