O Flashcards
1
Q
observeren
A
observer
2
Q
kijken
A
regarder
3
Q
de oefening
A
l’exercice
4
Q
het ogenblik
A
le moment. Een ogenblik, alstublieft
5
Q
omslaan
A
tourner
6
Q
omstoten
A
renverser
7
Q
onderwijzen
A
enseigner
8
Q
het onderwijs
A
l’enseignement
9
Q
onderzoeken
A
examiner
10
Q
ongelijk
A
tort
11
Q
gelijk
A
raison
12
Q
het ongeval
A
l’accident
13
Q
ontmoeten
A
se rencontrer, se retrouver
14
Q
de oorlog
A
la guerre
15
Q
opletten, oppassen
A
faire attention
16
Q
de opmerking
A
la remarque
17
Q
opruimen
A
ranger
18
Q
opstaan, opkomen
A
se lever
19
Q
opsturen
A
envoyer
20
Q
de orde
A
l’ordre
21
Q
organiseren
A
organiser
22
Q
het orgel
A
l’orgue
23
Q
het orkest
A
l’orchestre
24
Q
overhoop
A
sens dessus dessous
25
overschrijven
recopier
26
oversteken
traverser
27
(zich) ongerust maken
se traccasser. maak je niet ongerust
28
of
ou/si
29
om + l'heure
à
30
omdat
parce que
31
onder
en dessous
32
opnieuw
à nouveau
33
ook
aussi
34
op
sur/dessus
35
over
par-dessus
36
over
dans/sur
37
overal
partout
38
observer
observeren
39
l'exercice
de oefening
40
le moment (un moment s'il vous plait)
het ogenblik (een ogenblik, alsublieft)
41
tourner
omslaan
42
renverser
omstoten
43
enseigner
onderwijzen
44
l'enseignement
het onderwijs
45
examiner
onderzoeken
46
tort
ongelijk
47
raison
gelijk
48
l'accident
het ongeval
49
se rencontrer, se retrouver
ontmoeten
50
la guerre
de oorlog
51
faire attention (fais attention!!)
opletten (let op!!)
52
la remarque
de opmerking
53
ranger
opruimen
54
se lever
opstaan
55
envoyer
opsturen
56
l'ordre
de orde
57
organiser
organiseren
58
l'orgue
het orgel
59
l'orchestre
het orkest
60
sens dessus dessous (tout est sens dessus dessous)
overhoop (alles ligt overhoop)
61
recopier
overschrijven
62
traverser
oversteken
63
se tracasser
(zich) ongerust maken (maak je niet ongerust)
64
ou/si
of
65
à + l'heure ( à 10 heure)
om + l'heure ( om 10 uur)
66
parce que
omdat, want
67
en dessous
onder
68
à nouveau
opnieuw
69
aussi
ook
70
sur/dessus
op
71
par-dessus
over
72
dans/sur
over
73
partout
overal
