U Flashcards
1
Q
de uil
A
le hibou
2
Q
uitdoen
A
éteindre
3
Q
aandoen
A
allumer
4
Q
doe het licht aan
A
allume la lumière
5
Q
de uitgang
A
la sortie
6
Q
de ingang
A
l’entrée
7
Q
uitgeven
A
depenser
8
Q
uitnodigen
A
inviter
9
Q
uittrekken
A
enlever
10
Q
uitvegen
A
effacer
11
Q
uitbundig
A
excessif
12
Q
uitdagen
A
défier
13
Q
uitdaging
A
un challenge, un défis
14
Q
uitdelen
A
distribuer
15
Q
uitdrukken
A
expimer
16
Q
uitdrukkelijk
A
exprès, explicite
17
Q
uitdraaien
A
dévisser
18
Q
uitdrukking
A
expression
19
Q
uitkomen
A
sortir
20
Q
uitlachen
A
se moquer
21
Q
uitladen
A
décharger
22
Q
uitleg
A
explication
23
Q
uitleggen
A
expliquer
24
Q
uitlenen
A
prêter
25
uitoefenen
exercer, pratiquer
26
uitpakken
déballer
27
uitstappen
descendre
28
uitvinden
inventer
29
het uur
l'heure
30
de uurrooster
l'emploi du temps
31
uit
dehors
32
le hibou
de uil
33
éteindre
uitdoen
34
allumer
aandoen
35
la sortie
de uitgang
36
l'entrée
de ingang
37
dépenser
uitgeven
38
inviter
uitnodigen
39
enlever
uittrekken
40
effacer
uitvegen
41
excessif
uitbundig
42
défier
uitdagen
43
un challenge, un défis
uitdaging
44
distribuer
uitdelen
45
exprimer
uitdukken
46
exprès, explicite
uitdrukkelijk
47
dévisser
uitdraaien
48
expression
uitdrukking
49
sortir
uitkomen
50
se moquer
uitlachen
51
décharger
uitladen
52
explication
uitleg
53
expliquer
uitleggen
54
prêter
uitlenen
55
exercer, pratiquer
uitoefenen
56
déballer
uitpakken
57
descendre
uitstappen
58
inventer
uitvinden
59
l'heure
het uur
60
l'emploi du temps
de uurrooster
61
dehors
uit
