W Flashcards
1
Q
waard zijn (deze film is de moeite waard)
A
valoir la peine (ce film en vaut la peine)
2
Q
de waarheid
A
la vérité
3
Q
wachten op
A
attendre
4
Q
wakker worden
A
se réveiller
5
Q
het wapen
A
l’arme
6
Q
warm
A
chaud
7
Q
koud
A
froid
8
Q
heet
A
très chaud
9
Q
wassen
A
se laver
10
Q
het water
A
l’eau
11
Q
de kraan
A
le robinet
12
Q
de waterketel
A
la bouilloire
13
Q
de wedstrijd
A
la compétition
14
Q
de weegschaal
A
la balance
15
Q
de week
A
la semaine
16
Q
het weer
A
le temps
17
Q
de weg
A
la route
18
Q
weggan
A
partir
19
Q
de wekker
A
le reveil
20
Q
wenen
A
pleurer
21
Q
wensen
A
souhaiter
22
Q
de wereld
A
le monde
23
Q
werken
A
travailler
24
Q
het werk
A
le travail
25
werpen
lancer
26
de worp
le lancé
27
weten
savoir
28
de wijn
le vin
29
wijzen
montrer
30
wild
sauvage
31
willen
vouloir
32
de wind
le vent
33
winnen
gagner
34
de winst
le gain
35
de winnaar
le gagnant
36
de wolk
le nuage
37
wonderlijk
merveilleux
38
wonen
habiter
39
het woord
le mot
40
het woordenboek
le dictionnaire
41
worden
devenir
42
waar?
où?
43
waarom?
pourquoi?
44
wanneer?
quand?
45
wie?
qui?
46
willen
vouloir
47
valoir la peine
waard zijn (deze film is de moeite waard)
48
la vérité
de waarheid
49
attendre
wachten op
50
se réveiller
wakker worden
51
l'arme
het wapen
52
chaud
warm
53
froid
koud
54
très chaud
heet
55
laver
wassen
56
l'eau
het water
57
le robinet
de kraan
58
de waterketel
la bouilloire
59
la compétition
de wedstrijd
60
la balance
de weegschaal
61
la semaine
de weer
62
la route
de weg
63
partir
weggaan
64
parti
weg
65
le réveil
de wekker
66
pleure
wenen/huilen
67
wensen
souhaiter
68
le monde
de wereld
69
travailler
werken
70
le travail
het werk
71
lancer
werpen
72
le lancé, le jet
de worp
73
savoir
weten
74
le vin
de wijn
75
montrer
wijzen
76
sauvage
wild
77
vouloir
willen
78
le vent
de wind
79
gagner
winnen
80
le gain
de winst
81
le gagnant
de winnaar
82
le nuage
de wolk
83
merveilleux
wonderlijk
84
habiter
wonen
85
le mot
het woord
86
le dictionnaire
het woordenboek
87
devenir
worden
88
où?
waar?
89
pourquoi?
waarom?
90
quand?
wanneer?
91
qui?
wie?
92
vouloir
willen
93
weerstaan
résister
94
résister
weerstaan