Oefententamenvragen Flashcards

1
Q

Lees het onderstaande fragment van de uitspraak Rb. Noord-Nederland 18 mei 2020 (r.o. 3.2): “De rechtbank is met verweerder van oordeel dat er geen wettelijke grondslag is aan te wijzen voor deze regelgeving en dat de regels, zoals die in het Besluit zijn opgenomen, moeten worden aangemerkt als beleid in de zin van artikel 1:3, vierde lid, van de Awb.”

Welk belangrijk bestuursrechtelijk uitgangspunt wordt door de rechtbank in het bovenstaande tekstfragment besproken?
1. Het formele zorgvuldigheidsbeginsel
2. Het legaliteitsbeginsel
3. Het specialiteitsbeginsel
4. Het evenredigheidsbeginsel

A
  1. Het legaliteitsbeginsel
    ==> Het correcte antwoord is ‘’ Het legaliteitsbeginsel‘’ (zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 1.1.3). Het tekstfragment uit de vraag doelt op het legaliteitsbeginsel, op grond waarvan bestuurlijk optreden moet rusten op een wettelijke grondslag. Hoewel het
    legaliteitsbeginsel één van de centrale beginselen van het bestuursrecht vormt, is het niet als zodanig gecodificeerd. Het specialiteitsbeginsel is onjuist, omdat op grond van dit beginsel een bevoegdheid slechts mag worden uitgeoefend binnen het doelgebonden kader van de wet die de bevoegdheid verleent.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Lees het onderstaande artikel uit de Algemene Plaatselijke Verordening Heerlen 2012:
Artikel 3:53 Sluiting overlast gevende, voor het publiek openstaande gebouwen
De burgemeester kan, indien zulks naar zijn oordeel in het belang van de openbare orde of ter voorkoming of beperking van overlast of nadelige beïnvloeding van het woon- en leefklimaat is vereist, de gehele of gedeeltelijke sluiting bevelen van een voor het publiek openstaand gebouw – niet zijnde een inrichting als bedoeld in de artikelen 2:27, 2:66, 3:3 of 3:30 – of een bij dat gebouw behorend erf, een perceel of perceelsgedeelte of enige andere ruimte, niet zijnde een woning die als zodanig in gebruik is.

Van wat voor bevoegdheid is in dit artikel sprake?
1. Beleids- en beoordelingsruimte
2. Beleidsruimte
3. Beoordelingsruimte
4. Geen van het bovenstaande

A
  1. Beleids- en beoordelingsruimte
    ==> Het correcte antwoord is ‘’ Beleids- en beoordelingsruimte’’. Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 2.8.1). De beleids- en beoordelingsruimte kan men respectievelijk herkennen aan de woorden ‘kan’ en ‘naar het oordeel van’.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke van de onderstaande bepalingen is aan te merken als een bepaling van facultatief recht?
1. Art. 2:6, eerste lid Awb;
2. Art. 3:46 Awb;
3. Art. 3:10, eerste lid Awb;
4. Art. 4:13 Awb.

A
  1. Art. 3:10, eerste lid Awb;
    ==> Het correcte antwoord is ‘’Art. 3:10, eerste lid Awb’’ (zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 3.1.4). Artikel 3:10 lid 1 Awb is een facultatieve bepaling, omdat deze alleen van toepassing is indien dit bij wettelijk voorschrift is bepaald. Wat betreft de andere
    bepalingen geldt dat art. 2:6 lid 1 Awb een aanvullende bepaling is, art. 3:46 Awb een
    dwingende bepaling en art. 4:13 Awb een aanvullende bepaling.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke van de volgende overheidshandelingen is géén besluit in de zin van de Awb?
1. De vaststelling van een rapport van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot de bestrijding van zorgfraude
2. De vaststelling van een algemene maatregel van bestuur door de minister van Economische Zaken en Klimaat
3. De vaststelling van een provinciaal inpassingsplan door provinciale staten van de provincie Gelderland
4. De vaststelling van een gemeentelijke marktverordening door de gemeenteraad van Leiden.

A
  1. De vaststelling van een rapport van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot de bestrijding van zorgfraude
    ==> Het correcte antwoord is ‘’ De vaststelling van een rapport van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot de bestrijding van zorgfraude’’. Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 2.2.3. De Algemene Rekenkamer is op grond van art. 1:1 lid 2 sub e Awb geen bestuursorgaan en kan daarom geen besluit in de zin van art. 1:3 lid 1 Awb tot stand
    brengen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Het college van burgemeester en wethouders is een orgaan van een rechtspersoon ingesteld krachtens publiekrecht, namelijk een orgaan van de gemeente.
Waaruit blijkt dat de gemeente krachtens publiekrecht is ingesteld?
1. Artikel 2:1, eerste lid Burgerlijk Wetboek;
2. Artikel 6 Gemeentewet;
3. Artikel 123 Grondwet;
4. Artikel 1:1, eerste lid sub a Awb.

A
  1. Artikel 123 Grondwet;
    ==> Het correcte antwoord is artikel 123 Grondwet. Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 2.2.1). Publiekrechtelijk wordt een gemeente ingesteld op grond van art. 123 lid 1 Gw. De rechtspersoonlijkheid die gemeenten hebben als openbaar lichaam ontlenen zij aan art. 2:1 BW.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Tot in de jaren ’70 van de vorige eeuw werd in het zuiden van de provincie Limburg bruin- en steenkool gewonnen. Inwoners die als gevolg van deze mijnbouw schade ondervinden aan hun woning kunnen om een voorziening vragen bij de stichting Calamiteitenfonds mijn(water)schade Limburg. Dit fonds wordt volledig gefinancierd van overheidswege en de schaderegeling is aan goedkeuring onderworpen van de provincie Limburg.
Is de stichting Calamiteitenfonds mijn(water)schade Limburg een bestuursorgaan in de zin van de Awb?
1. Ja, de stichting is een a-orgaan, in de zin van art. 1:1, eerste lid sub a Awb;
2. Nee, de stichting is geen bestuursorgaan, omdat zij niet met openbaar gezag is bekleed;
3. Ja, de stichting is een b-orgaan, in de zin van art. 1:1, eerste lid sub b Awb;
4. Nee, stichting is geen bestuursorgaan, omdat zij een privaatrechtelijke rechtspersoon is in de zin van art. 2:3 BW.

A
  1. Ja, de stichting is een b-orgaan, in de zin van art. 1:1, eerste lid sub b Awb;
    ==> Het correcte antwoord is ‘’Ja, de stichting is een b-orgaan, in de zin van art. 1:1, eerste lid sub b Awb’’. Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 2.2.2. Er is sprake van een b-orgaan wanneer een ander persoon of college met enig openbaar gezag is bekleed (art. 1:1 lid 1 sub b Awb). Dit is bijvoorbeeld het geval bij privaatrechtelijke rechtspersonen die op geld waardeerbare voorzieningen verstrekken die worden gefinancierd en (inhoudelijk) genormeerd door de overheid. Vgl. Stichting bevordering kwaliteit leefomgeving Schipholregio, ABRvS 17 september 2004.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Johannes de Weert woont in Sellingen. Hij hoort via via dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerwolde (waar Sellingen deel van uitmaakt) een omgevingsvergunning om te slopen (art. 2.1, lid 1,sub f Wet algemene bepalingen omgevingswet) heeft verleend voor het gebouw waar zijn oude basisschool was gevestigd. Johannes bewaart goede herinneringen aan zijn tijd op de ‘lagere school’ en wordt depressief van de gedachte dat het gebouw wordt gesloopt. Hoewel hij ondertussen is verhuisd naar het naburige dorp Vlagtwedde, besluit hij toch bezwaar in te dienen tegen de verleende vergunning.
Waarom is Johannes geen belanghebbende in de zin van artikel 1:2, lid 1 Awb?
1. Johannes heeft geen actueel belang;
2. Johannes heeft geen feitelijk belang;
3. Johannes heeft geen rechtstreeks betrokken belang;
4. Johannes heeft geen persoonlijk belang.

A
  1. Johannes heeft geen persoonlijk belang.
    ==> Het correcte antwoord is ‘’Johannes heeft geen persoonlijk belang’’. Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 2.3.1. Naarmate iemand op grotere afstand woont van de activiteit waar het besluit betrekking op heeft, zal er minder snel een persoonlijk belang worden aangenomen. In casu is Johannes verhuisd naar een ander dorp, waardoor een persoonlijk belang ontbreekt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Joost Kleinwater heeft een veeteeltbedrijf in de landelijke contreien van de gemeente Coevorden. Zijn huidige schuren zijn verouderd, waardoor Joost het plan heeft opgevat een nieuwe schuur op zijn perceel bij te bouwen. Joost vraagt daarom de benodigde omgevingsvergunning om te bouwen aan bij de gemeente Coevorden, maar het college van burgemeester en wethouders wijst zijn aanvraag (per brief) af.
Deze brief is aan te merken als:
1. Een besluit in de zin van art. 1:3 lid 1 Awb;
2. Een besluit in de zin van art. 1:3 lid 1 Awb én een beschikking in de zin van art. 1:3 lid 2 Awb;
3. Een beschikking in de zin van art. 1:3 lid 2 Awb;
4. Een voor bezwaar en beroep met een besluit gelijk te stellen beslissing in de zin van artikel 6:2 Awb.

A
  1. Een beschikking in de zin van art. 1:3 lid 2 Awb;
    ==> Het correcte antwoord is ‘’ Een beschikking in de zin van art. 1:3 lid 2 Awb’’. Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 4.2 en 4.7). Ingevolge art. 1:3 lid 2 Awb wordt onder beschikking verstaan een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan. Een omgevingsvergunning is een beschikking in de zin van art. 1:3 lid 2 omdat het afgebakend kan worden naar persoon of zaak. Daarom is er geen sprake van een besluit van algemene strekking. De aanvraag van Joost voor een omgevingsvergunning wordt afgewezen. Op grond van 1:3 lid 2 Awb wordt de afwijzing desondanks gekwalificeerd als een beschikking.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Door de coronacrisis wil het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeewolde de markttijden aanpassen. Het college hoopt hiermee het aantal personen dat de markt bezoekt beter te kunnen spreiden. Op grond van de ter plaatse geldende marktverordening neemt het college van burgemeester en wethouders een besluit waarmee de begin- en eindtijd voor de wekelijkse markt wordt verruimd.
Het besluit van het college van burgemeester en wethouders is:
1. een beschikking;
2. een algemeen verbindend voorschrift;
3. een beleidsregel.
4. een concretiserend besluit van algemene strekking;

A
  1. een concretiserend besluit van algemene strekking;
    ==> Het correcte antwoord is ‘’een concretiserend besluit van algemene strekking’’. Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 4.4.3.2). Met het besluit geeft het college een nadere invulling aan de marktverordening. Er is daarom sprake van een concretiserend besluit van algemene strekking.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

De gemeente Almere wil een nieuw bedrijventerrein ontwikkelen in de wijk Almere Hout.
Daartoe sluit zij onder andere een contract met een projectontwikkelaar voor de uitvoering van verschillende bouwwerkzaamheden.
Is artikel 3:2 Awb op het sluiten van deze overeenkomst van toepassing?
1. Ja, want er is in casu sprake van een besluit.
2. Nee, want er is sprake van een privaatrechtelijke rechtshandeling en niet van een besluit.
3. Ja, voor zover de aard van de handeling zich daar niet tegen verzet.
4. Nee, want er is in casu sprake van een uitgezonderd besluit.

A
  1. Ja, voor zover de aard van de handeling zich daar niet tegen verzet.
    ==> Het correcte antwoord is ‘’Ja, voor zover de aard van de handeling zich daar niet tegen verzet’’. Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par.
    3.1.3). Het sluiten van een contract is een privaatrechtelijke handeling. Op grond van de
    schakelbepaling van art. 3:1 lid 2 Awb zijn de afdelingen 3.2 t/m 3.4 daarop van
    toepassing, voor zover de aard van de handelingen zich daartegen niet verzet.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Van welk algemeen beginsel van behoorlijk bestuur vormen de hoorplichten van art. 4:7 en 4:8 Awb een uitwerking?
1. Het verbod van vooringenomenheid;
2. Het zorgvuldigheidsbeginsel;
3. Het gelijkheidsbeginsel;
4. Het verbod van détournement de pouvoir.

A
  1. Het zorgvuldigheidsbeginsel;
    ==> Het correcte antwoord is ‘’Het zorgvuldigheidsbeginsel’’. Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 5.2.2). De hoorplichten van art. 4:7 en 4:8 Awb vormen een uitwerking van het formeel zorgvuldigheidsbeginsel.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke van de onderstaande algemene beginselen van behoorlijk bestuur is gecodificeerd in de Awb?
1. Het rechtzekerheidsbeginsel;
2. Het gelijkheidsbeginsel;
3. Het motiveringsbeginsel;
4. Het vertrouwensbeginsel.

A
  1. Het motiveringsbeginsel;
    ==> Het correcte antwoord is ‘’ Het motiveringsbeginsel’’. Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 5.2.5 en art. 3:46 Awb). De andere beginselen zijn niet in de Awb gecodificeerd.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Binnen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur kan een onderscheid worden gemaakt tussen formele en materiële beginselen.
Welke van de volgende uitspraken over formele en materiële beginselen is juist?
1. Beginselen die betrekking hebben op de inhoud van een besluit zijn materieel van aard;
2. Wanneer de bestuursrechter een besluit vernietigt vanwege het schenden van een formeel beginsel van behoorlijk bestuur, krijgt het bestuur niet de kans om het vernietigde besluit te ‘repareren’;
3. Een besluit dat wordt vernietigd wegens strijd met een materieel beginsel van behoorlijk bestuur leidt meestal niet tot een inhoudelijk anders luidend besluit;
4. Art. 3:2 Awb is een voorbeeld van een materieel beginsel van behoorlijk bestuur.

A
  1. Beginselen die betrekking hebben op de inhoud van een besluit zijn materieel van aard;
    ==> Het correcte antwoord is ‘’Beginselen die betrekking hebben op de inhoud van een besluit zijn materieel van aard’’. Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par.
    5.1).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke van de onderstaande rechtsleren staat centraal in het Windmill arrest (HR 26 januari 1990, AB 1990/408, m.nt. G.P. Kleijn)?
1. De tweewegenleer;
2. De gemene rechtsleer;
3. De gemengde rechtsleer;
4. De doorkruisingsleer.

A
  1. De doorkruisingsleer.
    ==> Het correcte antwoord is ‘’De doorkruisingsleer’’. Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 6.3.1).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Sjouke Noorda wil met een zogenaamde ‘foodtruck’ kleine etenswaren en frisdranken verkopen aan de openbare weg, in de nabijheid van het Abe Lenstra stadion. Hij vraagt daartoe een standplaatsvergunning aan bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerenveen. Het college kent de vergunning toe, maar stelt dat Sjouke ook privaatrechtelijke toestemming aan de gemeente dient te vragen. Volgens Els, een nicht van Sjouke, die rechten studeert bij de Open Universiteit, is de stelling van de gemeente onjuist.
Wie heeft in casu gelijk?
1. Els, want in casu is sprake van algemeen gebruik van de openbare weg waardoor op grond van het leerstuk van publiek domein géén privaatrechtelijke toestemming hoeft te worden gevraagd;
2. Het college, want in casu is sprake van bijzonder gebruik van de openbare weg, waardoor op grond van het leerstuk van publiek domein privaatrechtelijke toestemming kan worden gevraagd;
3. Els, want op grond van het Amsterdam/Geschiere arrest zou het vragen van privaatrechtelijke toestemming bij een reeds verleende vergunning misbruik van bevoegdheid opleveren;
4. Het college, want op grond van het Parlevinker arrest dient voor privaatrechtelijke toestemming bovendien een geldelijke vergoeding voor het gebruik te worden vastgelegd in een overeenkomst met het bestuur.

A
  1. Het college, want in casu is sprake van bijzonder gebruik van de openbare weg, waardoor op grond van het leerstuk van publiek domein privaatrechtelijke toestemming kan worden gevraagd;
    ==> Het correcte antwoord is ‘’Het college, want in casu is sprake van bijzonder gebruik van de openbare weg, waardoor op grond van het leerstuk van publiek domein privaatrechtelijke
    toestemming kan worden gevraagd’’. Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 6.4. Het verkopen van kleine etenswaren en frisdranken valt onder bijzonder gebruik van het publiek domein, waarvoor privaatrechtelijke toestemming van gebruik kan worden gevraagd.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Als tegen de overtreding van een wettelijk voorschrift zowel een last onder dwangsom als een strafrechtelijke boete kan worden opgelegd, dan:
1. Mogen de bestuursrechtelijke en de strafrechtelijke sanctie vanwege het cumulatieverbod niet beide worden opgelegd.
2. Moet vanwege het verbod van ne bis in idem een keuze gemaakt worden tussen de bestuursrechtelijke of de strafrechtelijke sanctie.
3. Mogen de bestuursrechtelijke en de strafrechtelijke sanctie beide worden opgelegd, omdat zij elk een ander doel dienen.
4. Mogen vanwege het una via beginsel de bestuursrechtelijke en de strafrechtelijke sanctie niet gelijktijdig of achtereenvolgens worden opgelegd.

A
  1. Mogen de bestuursrechtelijke en de strafrechtelijke sanctie beide worden opgelegd, omdat zij elk een ander doel dienen.
    ==> Het correcte antwoord is ‘’mogen de bestuursrechtelijke en de strafrechtelijke sanctie beide worden opgelegd, omdat zij elk een ander doel dienen’’. Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 7.7). Een bestuursrechtelijke herstelsanctie en strafrechtelijke sanctie dienen elk een ander doel, namelijk herstel van een onrechtmatige in een rechtmatige toestand, respectievelijk leedtoevoeging, artikel 5:2 lid 1 aanhef en onder b en c Awb. Een
    cumulatieverbod geldt voor het gelijktijdig of achtereenvolgens opleggen van een
    bestraffende sanctie voor dezelfde overtreding.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Een Haagse uitgaansgelegenheid houdt zich al een aantal jaren niet aan de openings‐ en sluitingstijden die gelden op grond van de Algemene plaatselijke verordening (APV) van de gemeente. Tot op heden is daartegen nooit handhavend opgetreden. Op verzoek van de buurman van deze gelegenheid besluit de burgemeester de uitbater van de uitgaansgelegenheid een last onder dwangsom op te leggen. De uitbater dient de overtredingen met onmiddellijke ingang te beëindigen op straffe van een dwangsom van € 2000,‐ per keer dat overtreding van de sluitingstijden wordt geconstateerd, met een maximum van € 30.000. De uitbater stelt in zijn bezwaarschrift tegen het besluit, dat de burgemeester had moeten afzien van een last onder dwangsom omdat hij de overtredingen de laatste jaren door de vingers heeft gezien.
Is het besluit van de burgemeester om een last onder dwangsom op te leggen onrechtmatig in het licht van de beginselplicht tot handhaving?
1. Nee, want een bestuursorgaan is te allen tijde verplicht tot oplegging van een herstelsanctie, zodra het een overtreding constateert.
2. Ja, want gedogen verplicht altijd tot het maken van een uitzondering op de handhavingsplicht.
3. Nee, want jarenlang stilzitten door het bestuursorgaan betekent niet dat er niet handhavend mag worden opgetreden.
4. Ja, want optreden is in strijd met het vertrouwensbeginsel omdat gedogen gerechtvaardigd vertrouwen wekt.

A
  1. Nee, want jarenlang stilzitten door het bestuursorgaan betekent niet dat er niet handhavend mag worden opgetreden.
    ==> Het correcte antwoord is ‘’Nee, want jarenlang stilzitten door het bestuursorgaan betekent niet dat er niet handhavend mag worden opgetreden’’. Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 7.8.1 en 7.8.2).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

De algemene bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders om bestuursdwang toe te passen is gebaseerd op:
1. de Gemeentewet.
2. de Awb.
3. de Grondwet.
4. de Wabo

A
  1. de Gemeentewet.
    ==> Het correcte antwoord is ‘’de Gemeentewet’’. Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 7.3). De bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders is in artikel 125 lid 1 Gemeentewet geregeld.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Toezichthouder Mark Harbers, werkzaam bij de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bezoekt een transportbedrijf in het kader van het toezicht op de naleving van de Arbeidstijdenwet. Mark wil de tijdregistraties bestuderen om de arbeidstijden en rusttijden voor chauffeurs te controleren.
Welke van onderstaande bevoegdheden behoort niet tot de bevoegdheden van een toezichthouder ingevolge de Awb?
1. Het betreden van een woning zonder toestemming van de bewoner.
2. Het vorderen van inlichtingen over de tijdsregistraties.
3. Het vorderen van inzage in de identiteitsbewijzen van de werknemers.
4. Het onderzoeken van de vrachtwagens op het terrein.

A
  1. Het betreden van een woning zonder toestemming van de bewoner.
    ==> Het correcte antwoord is ‘’ Het betreden van een woning zonder toestemming van de bewoner’’. Op grond van artikel 5:15 heeft een toezichthouder de
    bevoegdheid om elke plaats te betreden met uitzondering van een woning zonder
    toestemming van de bewoner (deze bevoegdheid kan wel ingevolge een bijzondere wet
    bestaan). Het vorderen van inlichtingen is in art. 5:16 Awb geregeld. De bevoegdheid
    vervoermiddelen te onderzoeken is in art. 5:19 Awb geregeld en de bevoegdheid om
    een identiteitsbewijs te tonen is in art. 5:16a Awb geregeld.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welke stelling met betrekking tot toetsing in de bestuurlijke voorprocedure en in de bestuursrechtspraak is niet juist?
1. In administratief beroep wordt alleen een doelmatigheidstoetsing toegepast.
2. De bestuursrechter toetst alleen de rechtmatigheid van een besluit of van een andere handeling.
3. In administratief beroep geldt als uitgangspunt dat heroverweging ex nunc plaatsvindt.
4. Een bestuursrechter beoordeelt het besluit in de regel ex tunc.

A
  1. In administratief beroep wordt alleen een doelmatigheidstoetsing toegepast.
    ==> Het correcte alternatief is ‘’In administratief beroep wordt alleen een doelmatigheidstoetsing toegepast’’. Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 9.1.1). In administratief beroep vindt zowel een rechtmatigheidstoetsing als doelmatigheidstoetsing plaats.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Tegen welke van de volgende handelingen staat geen bestuursrechtelijke rechtsbescherming open?
1. Het besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap tot het sluiten van een privaatrechtelijke overeenkomst door de Staat tot aankoop van een schilderij.
2. De verlening van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Goes voor de bouw van een parkeergarage.
3. De verlening van een subsidie aan de Stichtging Toneelgroep Maastricht door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor 2019 van € 1 miljoen.
4. De uitvaardiging van een parkeerverbod voor voertuigen aan de Elisabethgaarde ter hoogte van nummer 20 te Bussum door het college van burgemeester en wethouders van Bussum op grond van art. 15 en 18 Wegenverkeerswet 1994.
==>

A
  1. Het besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap tot het sluiten van een privaatrechtelijke overeenkomst door de Staat tot aankoop van een schilderij.
    ==> Het correcte antwoord is ‘’ Het besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap tot het sluiten van een privaatrechtelijke overeenkomst door de Staat tot aankoop van een schilderij’’. Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 10.4.1.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

In artikel 8:69 Awb komen enkele centrale beginselen van het bestuursprocesrecht tot uitdrukking.
Welke hoort daar niet bij?
1. Het verbod van ultra petita.
2. Het verbod van reformatio in peius.
3. Het verdedigingsbeginsel.
4. Het verbod van vooringenomenheid.

A
  1. Het verbod van vooringenomenheid.
    ==> Het correcte antwoord is ‘’ Het verbod van vooringenomenheid’’. Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 10.3.2.). Het verbod van vooringenomenheid blijkt niet uitdrukkelijk uit 8:69 Awb.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Dick heeft onlangs een café in de binnenstad van Amsterdam gekocht, waarin hij een aantal speelautomaten wil plaatsen. Op grond van de Verordening Speelautomaten heeft hij hiervoor onder andere een aanwezigheidsvergunning nodig, die hij aanvraagt bij de burgemeester. De burgemeester weigert hem deze vergunning te verlenen. Per stadsdeel kan maar een beperkt aantal vergunningen worden verleend, en dat aantal is in het centrum van Amsterdam al vergeven. Dick vindt deze gang van zaken buitengewoon oneerlijk. Op de laatste dag van de indieningstermijn ontvangt de burgemeester dan ook een bezwaarschrift van Dick. Hierin staan de naam en het adres van Dick vermeld, evenals de dagtekening en een omschrijving van het weigeringsbesluit.
Mag de burgemeester Dick niet-ontvankelijk verklaren in zijn bezwaar?
1. Nee, want Dick heeft aan alle formele vereisten voor de indiening van een bezwaarschrift voldaan.
2. Ja, want Dick heeft zijn bezwaarschrift op de laatste dag van de indieningstermijn ingediend en daarom is er geen tijd meer om een eventueel verzuim te herstellen.
3. Nee, want Dick moet in de gelegenheid worden gesteld zijn verzuim te herstellen.
4. Ja, want Dick heeft in zijn bezwaarschrift niet aangegeven waarom hij het met de beslissing van de burgemeester oneens is.

A
  1. Nee, want Dick moet in de gelegenheid worden gesteld zijn verzuim te herstellen.
    ==> Het correcte antwoord is ‘’Nee, want Dick moet in de gelegenheid worden gesteld zijn verzuim te herstellen’’. Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par.
    9.2.3).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Hans heeft een tuin op het zuiden, waarin hij bij mooi weer vaak te vinden is. De overbuurvrouw van Hans heeft een vergunning aangevraagd voor een dakkapel op haar huis. De vergunning is door het college van burgemeester en wethouders verleend, waarvan kennis wordt gegeven in het huis-aan-huisblad van de gemeente.
Aan buurman Rob is de verlening van de vergunning tevens meegedeeld; Hans is niet op de hoogte gebracht van het besluit tot vergunningverlening, hoewel de nieuwe dakkapel zijn zonlicht in de tuin zal ontnemen. Als de overbuurvrouw begint met de bouw van de dakkapel – acht weken nadat het college het besluit heeft genomen – komt Hans er tot zijn grote schrik achter dat voor de bouw een vergunning is verleend en maakt hij daartegen alsnog bezwaar. Hij geeft aan dat hij door opname in het ziekenhuis niet eerder het bezwaar heeft kunnen indienen. Zijn bezwaarschrift wordt door het college niet‐ontvankelijk verklaard.
Is dat een juiste beslissing?
1. Ja, want Hans heeft de wettelijke termijn overschreden en termijnoverschrijdingen zijn nooit verschoonbaar.
2. Nee, want Hans heeft de wettelijke termijn weliswaar overschreden, maar die termijnoverschrijding is verschoonbaar.
3. Ja, want Hans heeft de wettelijke termijn overschreden en die termijnoverschrijding is in dit geval niet verschoonbaar.
4. Nee, want Hans is niet in de gelegenheid gesteld om zijn verzuim te herstellen.

A
  1. Ja, want Hans heeft de wettelijke termijn overschreden en die termijnoverschrijding is in dit geval niet verschoonbaar.
    ==> Het correcte antwoord is ‘’Ja, want Hans heeft de wettelijke termijn overschreden en die
    termijnoverschrijding is in dit geval niet verschoonbaar’’. Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 9.2.3). Artikel 6:11 Awb bepaalt dat niet-ontvankelijkverklaring op grond van termijnoverschrijding achterwege blijft indien deze verschoonbaar is. Dat is volgens vaste jurisprudentie niet het geval bij ziekte.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam verleent een omgevingsvergunning voor het slopen van een gebouw aan de Dijkzigt vanwege de bouw van een metrostation. Omwonenden zijn tegen de sloop en willen dat deze niet doorgaat.
Kunnen zij direct na de vergunningverlening bij de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening verzoeken?
1. Ja, mits zij bezwaar maken tegen de omgevingsvergunning.
2. Nee, dat kan alleen als zij beroep hebben ingesteld bij de rechtbank.
3. Ja, dat kan op elk moment van een bestuursrechtelijke procedure.
4. Nee, de op basis van de wet vereiste spoed ontbreekt.

A
  1. Ja, mits zij bezwaar maken tegen de omgevingsvergunning.
    ==> Het correcte antwoord is ‘’ Ja, mits zij bezwaar maken tegen de omgevingsvergunning’’.
    Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 10.5). Artikel 8:81 Awb geeft de mogelijkheid van een voorlopige voorzieningsprocedure. Dan moet aan de connexiteitseis zijn voldaan, d.w.z. dat een (voor)procedure in de hoofdzaak aanhangig is. Dat kan ook een bezwaarprocedure zijn.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Als geen bijzondere wettelijke regeling van toepassing is, dan is de rechtsbescherming tegen besluiten als volgt geregeld:
1. Bezwaar, daarna beroep bij de rechtbank en hoger beroep bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
2. Administratief beroep, daarna beroep bij de rechtbank en hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
3. Bezwaar, daarna beroep bij de rechtbank en hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4. Bezwaar, daarna administratief beroep bij Gedeputeerde Staten van de provincie en hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

A
  1. Bezwaar, daarna beroep bij de rechtbank en hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
    ==> Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State’’. Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 10.8). Op grond van art. 8:6 lid 1 Awb is de rechtbank de algemene bestuursrechter, tenzij een bijzondere rechtsgang is aangewezen. In artikel 8:105 Awb wordt de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State aangewezen als algemene
    hogerberoepsrechter in bestuursrechtelijke zaken.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Harry heeft een omgevingsvergunning om te bouwen aangevraagd om een uitbouw achter zijn huis te realiseren, maar het college van burgemeester en wethouders wijst zijn aanvraag af. Harry gaat in bezwaar, maar zijn bezwaarschrift wordt ongegrond verklaard. In beroep concludeert de rechter dat er een motiveringsgebrek aan het besluit kleeft.
Welke uitspraak dient de rechter, gelet op de in artikel 8:41a Awb neergelegde doelstelling van definitieve geschilbeslechting, te doen?
1. Gegrondverklaring van het beroep en gehele vernietiging van het bestreden besluit (art. 8:70 sub d jo. 8:72 lid 1 Awb).
2. Gegrondverklaring van het beroep en gehele vernietiging van het besluit, waarbij de rechterlijke uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit (art. 8:70 sub d jo. 8:72 lid 3 sub b Awb).
3. Gegrondverklaring van het beroep en gehele vernietiging van het besluit, met instandlating van de rechtsgevolgen (art. 8:70 sub d jo. 8:72 lid 3 sub a Awb).
4. Gegrondverklaring van het beroep en gehele vernietiging van het besluit, waarbij de rechter het college opdraagt om binnen een in de uitspraak gestelde termijn een nieuw besluit te nemen (art. 8:70 sub d jo. 8:72 lid 4 sub b Awb).

A
  1. Gegrondverklaring van het beroep en gehele vernietiging van het besluit, waarbij de rechter het college opdraagt om binnen een in de uitspraak gestelde termijn een nieuw besluit te nemen (art. 8:70 sub d jo. 8:72 lid 4 sub b Awb).
    ==> Het correcte antwoord is ‘’Gegrondverklaring van het beroep en gehele vernietiging van het besluit, waarbij de rechter het college opdraagt om binnen een in de uitspraak gestelde termijn een nieuw besluit te nemen (art. 8:70 sub d jo. 8:72 lid 4 sub b Awb)’’. Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 10.7).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

De burgerlijke rechter speelt een belangrijke rol in de bescherming van de burger tegen vermeend onrechtmatig overheidsoptreden. In het arrest HR 31 december 1915 Noordwijkerhout/Guldemond heeft de Hoge Raad bepaald dat de burgerlijke 19 april 2021 Tentamen Inleiding bestuursrecht rechter bevoegd is, indien het voorwerp van het geschil gaat over een (gesteld) burgerlijk recht of een schuldvordering.
Hoe wordt deze leer genoemd?
1. De leer van fundamentum petendi.
2. De leer van ius commune.
3. De leer van de formele rechtskracht.
4. De leer van objectum litis.

A
  1. De leer van objectum litis.
    ==> Het correcte antwoord is ‘’ De leer van objectum litis’’. Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 10.9.1 en 10.9.3). De formele rechtskracht-leer houdt in dat de burgerlijke rechter uitgaat van de rechtmatigheid van het besluit, als dat is vastgesteld door de bestuursrechter. De leer van fundamentum petendi (waarbij de aard van de rechtsverhouding centraal staat) heeft de Hoge Raad juist afgewezen in dit arrest. Ius commune is een term voor gemeenschappelijk (Europees) recht.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Welke bewering met betrekking tot de bevoegdheden en procedures van het EHRM en het HvJ EU is onjuist?
1. Het EHRM kan zowel individuele klachten als statenklachten beoordelen.
2. Zowel het EHRM als het HvJ EU kennen een prejudiciële procedure.
3. Bij zowel het EHRM als het HvJ EU kan een burger een klacht indienen.
4. Het HvJ EU kan beroepen van natuurlijke rechtspersonen behandelen inzake EU-handelingen.

A
  1. Bij zowel het EHRM als het HvJ EU kan een burger een klacht indienen.
    ==> Het correcte antwoord is ‘’Bij zowel het EHRM als het HvJ EU kan een burger een klacht indienen’’. Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par.
    10.11). Het EHRM is bevoegd bij individuele klachten van burgers. Het HvJ EU
    beantwoordt echter alleen prejudiciële vragen van nationale instanties over EU-recht en
    is bevoegd bij een inbreukprocedure door de Europese Commissie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Diny had een goedlopende kapperszaak, totdat corona daar een einde aan maakte. Zij raakte vervolgens in een procedure verwikkeld met het UWV omtrent een werkloosheidsuitkering. Zij heeft alle benodigde gegevens ingediend, maar krijgt steeds te horen dat haar aanvraag niet volledig is. Meerdere malen heeft zij telefonisch om opheldering gevraagd maar ze wordt steeds kortaf verwezen naar de online omgeving. Haar aanvraag wordt afgewezen en zij dient meteen een bezwaarschrift in. Ze wil ook een klacht indienen over de wijze waarop zij is bejegend door de UWV-medewerkers, maar wenst die klacht direct bij de nationale ombudsman in te dienen.
Kan Diny rechtstreeks een klacht bij de nationale ombudsman indienen?
1. Nee, want zij heeft al bezwaar ingediend.
2. Ja, als er een bestuursrechtelijke procedure aanhangig is, kan zij direct naar de nationale ombudsman.
3. Nee, want voorafgaand heeft zij geen klacht bij het bestuursorgaan ingediend.
4. Ja, als belanghebbende kan zij een klacht indienen bij de nationale Ombudsman

A
  1. Nee, want voorafgaand heeft zij geen klacht bij het bestuursorgaan ingediend.
    ==> Het correcte antwoord is ‘’Nee, want voorafgaand heeft zij geen klacht bij het bestuursorgaan ingediend. Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 10.12). Krachtens artikel 9:20 lid 1 Awb dient de verzoeker een klacht in te dienen bij het betrokken bestuursorgaan, alvorens een verzoek aan de ombudsman te doen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Welke stelling m.b.t. het begrip bestuursorgaan is juist?
1. Er bestaan bestuursorganen die enkel feitelijke en privaatrechtelijke (rechts)handelingen (kunnen) verrichten.
2. Bestuursorganen beschikken altijd over openbaar gezag.
3. Een orgaan van een rechtspersoon die krachtens privaatrecht in het leven is geroepen kan geen bestuursorgaan zijn.
4. Bestuursorganen die over openbaar gezag beschikken, zijn per definitie geen orgaan van een rechtspersoon ingesteld krachtens publiekrecht.

A
  1. Er bestaan bestuursorganen die enkel feitelijke en privaatrechtelijke (rechts)handelingen (kunnen)
    ==>
    Antwoord A: A-organen zijn onderdeel van een rikp. Dat zegt niks over wat ze doen. Ze kunnen misschien alleen feitelijke en privaatrechtelijke handelingen verrichten. Het komt niet vaak voor. Voorbeeld: NIOD (wetenschappelijk onderzoek over oorlog documentatie). Ze verrichten feitelijke handelingen in het algemeen belang.
    Antwoord B kunt je uitsluiten want in antwoord A zien we een tegenvoorbeeld voor antwoord B.
    Antwoord C: Zo’n orgaan kan wel openbaar gezag hebben, en wel een bestuursorgaan zijn. Zoals een stichting die uitkeringen moest verstrekken, in opdracht van de minister.
    Antwoord D: A-organen beschikken bijna allemaal over openbaar gezag, en zijn organen van een rikp.
32
Q

Het waddeneiland Ameland bezit het grootste zonnepark van Nederland. Het waddeneiland Texel heeft de ambitie om in 2025 de meest groene gemeente van Nederland te worden. Een collectief van eilanderondernemers speelt daar handig op in en vraagt bij het college van burgemeester en wethouders van Texel alle benodigde vergunning aan om een nog groter zonnepark in de buurt van het dorp De Cocksdorp te realiseren. Het college van burgemeester en wethouders van Texel onderschrijft de plannen van de ondernemers en verleent alle aangevraagde vergunningen. Lieuwert Dijksen (woonachtig op 25 km van de beoogde locatie) hoort dat zijn vriend Henk IJs tegen de komst van het zonnepark is. Hij bedenkt zich geen minuut en dient bij het college van burgemeester en wethouders van Texel een bezwaarschrift in om zo zijn vriend te steunen. Op het gemeentehuis stellen de ambtenaren vast dat het ingediende bezwaarschrift niet-ontvankelijk is.
Waarom is het bezwaarschrift van Liewert niet-ontvankelijk?
1. Lieuwert heeft geen actueel belang.
2. Lieuwert heeft geen objectief bepaalbaar belang.
3. Lieuwert heeft geen eigen belang.
4. Lieuwert heeft geen rechtstreeks belang.

A
  1. Lieuwert heeft geen eigen belang.
    ==> Deze vraag gaat over het belanghebbende begrip. Dit is een van de drie belangrijke concepten in de Awb, naast “besluit” en “bestuursorgaan”.

“Persoonlijk belang” gaat over de afstand tussen de persoon en de zaak waar het om gaat.
“Eigen belang” gaat erom dat het het eigen probleem is van de persoon.
Als Liewert van zijn vriend een machtiging had gekregen, was er wel eigen belang.

Let op:
* Belangehbbende heeft het recht voor bezwaar/beroep. Maar dat zegt niks over de beroepsgronden en of ze gegrond zijn.
Het is geen rechtsreeks belang. “rechtsreeks” is het begrip uit de wet. Maar daar is pas sprake als er sprake is van de 5 criteria (FEOAI).
Er is geen relevant oorzakelijk verband tussen de (rechtsgevolgen van) een besluit en de (mogelijke) belangenaantasting.

33
Q

In winkelcentrum van Almere-Stad bestaat al langer tijd overlast van skaters. Om de problematiek aan te pakken laat de gemeenteraad van Almere in de Algemene Plaatselijke Verordening een bepaling opnemen die het mogelijk maakt om een skateverbod in te stellen. Het college van burgemeester en wethouders van Almere maakt van die mogelijkheid gebruik. Desondanks gaat de overlast gewoon door. De politie pakt de overlast veroorzakende jongeren op en de burgemeester van Almere vaardigt een zogenaamd gebiedsverbod uit. Het besluit bevat een bijlage waarop de voor- en achternamen en het BSN-nummer staat vermeld van de jongeren die het betreft.
Het gebiedsverbod van de burgemeester van Almere is
1. een beschikking.
2. een avv.
3. een concrete norm.
4. een beleidsregel.

A
  1. een beschikking.
    ==> Het is een beschikking; niet van algemene strekking.
    Er komt 1 besluit met een aantal mensen genoemd die een gebiedsverbod krijgen. Het zijn verschillende beschikkingen die gemakshalve in 1 document zijn opgenomen.
    Er wordt hier voldaan aan alle 5 criteria van een besluit bij artikel 1:3 lid 1 Awb.
    Dus een besluit. Maar niet van algemene strekking omdat het alleen voor specifieke mensen geldt.
    Het skateverbod geldt op een specifieke plek (het winkelcentrum). Dus het skateverbod (voor het gebied) zelf is een concretiserend besluit van algemene strekking. Dat geldt voor iedereen die naar het winkelcentrum komt.
34
Q

Piet de Rooy is varkensmester in het Brabantse dorpje Asten. Hij ontvangt naar aanleiding van een ingediende aanvraag van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant voor bepaalde tijd een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit.
De omgevingsvergunning is een
1. declaratoire beschikking.
2. zaaksgebonden beschikking.
3. ambtshalve beschikking.
4. aflopende beschikking.

A
  1. zaaksgebonden beschikking.
  2. aflopende beschikking.
    ==>
    Antwoord A: dit is een rechtsvaststellende beschikking. Hier is geen sprake van. Voorbeeld: kiesregister.
    Antwoord C: Niet ambtshalve want hij ontvangt het nav een aanvraag.
    Eigenlijk is er iets te zeggen voor zowel B als ook D.
    Antwoord B: Deze beschikking is zaaksgebonden want het is gebonden aan een milieubelastende activiteit.
    Antwoord D: Dat klopt ook want de vergunning is voor een bepaalde tijd.
35
Q

Hans de Kruijf woont in het Zeeuwse Middelburg. In verband met gezinsuitbreiding wil hij op de zolderverdieping van zijn huis een dakopbouw plaatsen. Hij vraagt voor dat doel een omgevingsvergunning voor bouwen aan bij het college van burgemeester en wethouders van Middelburg. De aanvraag wordt geweigerd. Hans laat het er niet bij zitten en dient een bezwaarschrift in. Het bezwaar wordt ongegrond verklaard. In beroep bij de bestuursrechter betoogtd Hans dat hij de beslissing van het college van burgemeester en wethouders niet begrijpt omdat ‘andere bewoners van de straat waar hij woont wel toestemming hebben gekregen om een dakopbouw te plaatsen’.
Hans doet aldus een beroep op
1. het vertrouwensbeginsel
2. het motiveringsbeginsel
3. het gelijkheidsbeginsel
4. het verbod op willekeur

A
  1. het gelijkheidsbeginsel
    ==>
    De rechter moet de rechtsgronden aanvullen: de woorden van de burger omzetten naar juridische taal.
    Vertrouwensbeginsel speelt hier niet: er is niks beloofd.
    Het motiveringsbeginsel speelt hier niet: er staat er niks over in de casus.
    Verbod van willekeur: dat zou nog mogelijk aan de orde kunnen zijn, maar hij beroept zich hier niet op.
36
Q

Het Nederlandse bestuursrecht kent de leer van het publiek domein. Dat leerstuk is van toepassing op
1. gewoon gebruik van zaken met een private bestemming.
2. bijzonder gebruik van zaken met een openbare bestemming.
3. gewoon gebruik van zaken met een publieke bestemming.
4. geen van deze antwoorden is juist

A
  1. bijzonder gebruik van zaken met een openbare bestemming.
    ==>
    Het gaat om het gebruik van zaken met een openbare bestemming. Er wordt onderscheid gemaakt tussen gewoon gebruik en bijzonder gebruik. Bijv. als je op een openbare weg een winkel wil neerzetten, is het bijzonder gebruik. Soms heb je toestemming nodig op basis van het privaatrecht.
    Het leerstuk van Publiek domein gaat om: Als je iets hebt gereguleerd op basis van publiekrecht, mag je ook iets regulieren op basis van het privaatrecht? Ja, een voorbeeld is de uitspraak Amsterdam/Geschiere.
    “publiek” gaat over het publiek belang. Maar een openbaar domein kan ook privé eigendom zijn.
37
Q

De gemeente Venray gaat, na de verhuizing naar het nieuw gebouwde gemeentehuis, over tot verkoop van
het haar in eigendom toebehorende monumentale oude gemeentehuis. Nadat een koper is gevonden,
wordt een koopovereenkomst opgesteld
Wat is rechtens met betrekking tot deze koopovereenkomst?
1. Op deze koopovereenkomst zijn de regels uit het BW onverkort van toepassing. De gemeente handelt immers in haar hoedanigheid van eigenaar zuiver privaatrechtelijk.
2. Op deze koopovereenkomst zijn de regels van het BW van toepassing zij het dat daarbij rekening moet worden gehouden met de algemene beginselen van behoorlijke bestuur en de bijzondere positie van de gemeente als overheidslichaam.
3. Op deze koopovereenkomst zijn de regels van het BW niet van toepassing. In de relatie burger–overheid gaat het immers om publiekrecht. In dat kader kan het BW hooguit ‘invullend’ van toepassing zijn.
4. Op deze koopovereenkomst zijn naast de regels uit het BW de regels uit hoofdstuk 3, 4 en 5 Awb van toepassing. Dit houdt verband met het feit dat het enerzijds gaat om een burgerpartij en anderzijds om een overheidslichaam.

A
  1. Op deze koopovereenkomst zijn de regels van het BW van toepassing zij het dat daarbij rekening moet worden gehouden met de algemene beginselen van behoorlijke bestuur en de bijzondere positie van de gemeente als overheidslichaam.
    ==>
    Antwoord A: Dit is onjuist, hetgeen blijkt uit antwoord B.
    Antwoord B: Juist antwoord.
    De bijzondere positie van de overheid kan soms voor de burger gunstig zijn, en soms voor de overheid.
    Antwoord C: Klopt niet, zie antwoord B. Dat zit op de lijn van de invullende rechtsleer.
    Antwoord D: HS 3, 4 en 5 Awb is van toepassing op besluiten. Daar is hier geen sprake van. Dit is een onzin antwoord.
38
Q

Jack de Gier heeft in het buitengebied van Haaksbergen zonder de benodigde omgevingsvergunning om te bouwen een paardenstal gebouwd. Omdat het opleggen van een last onder dwangsom niet heeft geholpen besluit het college van burgemeester en wethouders van Haaksbergen (hierna: het college van B&W) om door middel van een last onder bestuursdwang een einde te maken aan deze overtreding. Jack krijgt een termijn van zes weken om de paardenstal te (laten) verwijderen. Als de stal na die termijn er nog staat zal de stal in opdracht van het college van B&W worden afgebroken. Voor het overige staat er niets in de brief waarmee de last onder bestuursdwang wordt opgelegd . Na ommekomst van de geboden hersteltermijn staat de paardenstal er nog. Een aannemer is onderweg om de paardenstal af te breken. Als Jack dat hoort breekt hij de stal razendsnel eigenhandig af. De aannemer stuurt de gemeente vervolgens een rekening van € 2756,79 vanwege het inzetten van diverse personeelsleden, vrachtwagens en machines ten behoeve van de sloop. Het college van B&W stuurt vervolgens een kostenverhaalbeschikking van € 2756,79 naar Jack. Jack stelt dat hij het bedrag niet hoeft te betalen.
Welke van de onderstaande beweringen is correct?
1. Het college van B&W kan de kosten in casu op Jack verhalen op basis van artikel 5:25, vijfde lid Awb.
2. Het college van B&W kan de kosten in casu niet op Jack verhalen omdat dit niet redelijk is.
3. Het college van B&W kan de kosten in casu niet op Jack verhalen omdat hij niet de overtreder is.
4. Het college van B&W kan de kosten in casu op Jack verhalen ondanks het feit dat hij alsnog de schuur zelf heeft afgebroken.

A
  1. Het college van B&W kan de kosten in casu op Jack verhalen ondanks het feit dat hij alsnog de schuur zelf heeft afgebroken.
    ==>
    Antwoord A: Deze optie doet zich hier niet voor. Dit artikel gaat over schade nav betreden.
    Antwoord B: Dit is niet aan de orde. Je kunt niet zeggen dat het onredelijk is. Hij speelt kat en muis met de gemeente.
    Antwoord C: Hij is wel overtreder, op basis van art 5:1 Awb. En dat staat in de casus. Dat is een onzin stelling.
    Antwoord D: Dat klopt op basis van art. 5:25 lid 4 Awb.
39
Q

Op basis van de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is het in beginsel verplicht om op te treden tegen overtredingen van bestuursrechtelijke normen. In dat kader wordt gesproken over de ‘beginselplicht’ tot handhaving.
In welke gevallen is een bestuursorgaan zonder meer niet verplicht om handhavend op te treden?
1. Indien sprake is van langdurig gedogen van de overtreding van een bestuursrechtelijke norm.
2. Indien concreet zicht bestaat op het legaliseren van de illegale situatie door de verlening van een vergunning.
3. Indien geen sprake is van een geslaagd beroep op algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.
4. Indien sprake is van meerdere kleine overtredingen die het algemeen belang schade toebrengen.

A
  1. Indien concreet zicht bestaat op het legaliseren van de illegale situatie door de verlening van een vergunning.
    ==>
    Het bestuursorgaan is in beginsel verplicht om te handhaven, tenzij:
  2. Bijzondere omstandigheden:
    a. Concreet zicht op legalisering (dmv een bestemmingsplan, of een vergunning enz)
    b. Geslaagd beroep op abbb
    i. Maar ook dan wordt soms gehandhaafd. Dus dat is niet “zonder meer”. Langdurig gedoog weegt vaak niet zwaarder dan handhavingsplicht.
    c. Als handhaving onevenredig is met het te dienen belangen (de overtreding is heel klein).
40
Q

Lees het onderstaande fragment uit een wetsartikel en beantwoord de vraag.
“… Weigert de (gemeente)raad aan het verzoek te voldoen, dan staat aan den verzoeker beroep op Gedeputeerde Staten open.”
Het bovenstaande tekstfragment is een voorbeeld van
1. een bezwaarschriftprocedure.
2. administratief beroep.
3. een beroep bij de bestuursrechter.
4. een klachtprocedure.

A
  1. administratief beroep.
41
Q

Op basis van wetenschappelijk onderzoek is vastgesteld dat niet iedereen die een bezwaarschrift heeft
ingediend, waarop door het bestuursorgaan is beslist , later in beroep gaat bij de bestuursrechter.
Welke functie van de bezwaarschriftprocedure wordt hiermee tot uitdrukking gebracht?
1. De zeeffunctie
2. De verduidelijkingsfunctie
3. De leerfunctie
4. De rechtsbeschermingsfunctie

A
  1. De zeeffunctie
42
Q

Ed Groot woont in de Amsterdamse Pijp. Hij wil een buurtfeest organiseren maar de benodigde evenementenvergunning wordt door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam geweigerd. Ed laat het er niet bij zitten. Hij dient een bezwaarschrift in en wordt door een aantal ambtenaren gehoord.
Wat is de uiterste termijn waarop het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam een beslissing op bezwaar moeten nemen?
1. Binnen 6 weken gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is verstreken.
2. Binnen 12 weken gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is verstreken
3. Binnen 6 weken gerekend vanaf de dag na die waarop het bestuursorgaan het bezwaarschrift heeft ontvangen.
4. Binnen 12 weken gerekend vanaf de dag na die waarop het bestuursorgaan het bezwaarschrift heeft ontvangen.

A
  1. Binnen 6 weken gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is verstreken.
    ==>
    Er geldt in beginsel een hoorplicht bij een bezwaar.
    De beslistermijnen staan in art 7:10 Awb.
    Hij wordt gehoord, dus het gaat niet om een adviescommissie. Bij adviescommissie zou een termijn van 12 weken gelden.
    Art. 7:10 lid 1 Awb bepaalt dat het antwoord A is. Wat bepaalt is wanner bezwaartermijn vertrekt, niet wanneer het bezwaar wordt ingediend.
    Art. 7:10 lid 3 Awb: is niet van toepassing, omdat in de casus niks wordt gezegd over verlengen van de casus.
43
Q

Klaas Pasterman is woonachtig in Urk. Hij vist een groot deel van het jaar in Markermeer/IJmeer op spiering. Hij vraagt voor dat doel bij Gedeputeerde Staten van Flevoland (hierna: GS) op basis van de Wet natuurbescherming een natuurvergunning aan. GS weigert om de aanvraag in behandeling te nemen omdat er essentiële informatie ontbreekt. Klaas laat het er het niet bij zitten en gaat na het doorlopen van de bezwaarschriftprocedure in beroep bij de Rechtbank Midden-Nederland. Die stelt vast dat de GS van Flevoland de aanvraag ten onrechte buiten behandeling hebben gelaten. Klaas is woedend en stelt door de actie van GS € 24.000 schade te hebben geleden. Hij wil de schade op GS gaan verhalen.
Bij welke rechter kan Klaas Pasterman een verzoek om schadevergoeding indienen?
1. Alleen bij de bestuursrechter
2. Hij kan kiezen of hij dit bij de bestuurs- of de burgerlijke rechter doet
3. Alleen bij de burgerlijke rechter
4. Hij kan gelijktijdig een verzoek indienen bij de bestuurs- en de burgerlijke rechter voor het hele bedrag

A
  1. Hij kan kiezen of hij dit bij de bestuurs- of de burgerlijke rechter doet
    ==>
    Stap 1: wie is de hoogste rechter.
    Het gaat om de Wet natuurbescherming: de ABRvS is de hoogste rechter.
    Stap 2: hoe hoog is de vordering: 24K Euro < 25K Euro. Dus je kunt bij de bestuursrechter OF bij de burgerlijke rechter.
    Dus vallen opties A en C weg.
    Antwoord D is onjuist. Dat zie je in art. 8:89 lid 4 Awb.
    Als je eerst naar de bestuursrechter stapt, en hij accepteert jouw claim niet, dan mag je wel naar de civiele rechter stappen, maar hij gaat kijken naar wat de bestuursrechter heeft gezegd.
    Is er een voordeel voor claimen bij de bestuursrechter of civiele rechter:
    * Bij bestuursrechter heb je geen advocaat nodig, en zijn de kosten lager.
    * Grote bedrijven gaan vaak naar de civiele rechter. Ze denken dat de burgerlijke rechter hier meer kennis van heeft, en de extra kosten zijn voor hun niet zo belangrijk.
    Op basis van art. 8:89 lid 3 mag niet naar de bestuursrechter als je eerste bij de civiele rechter probeerde.
44
Q

Wat is geen functie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU)?
1. Het in gebreke stellen van Lidstaten wegens de niet naleving van het EU-recht
2. Het bieden van rechtsbescherming tegen handelingen van instellingen van de EU
3. Het beoordelen van een mogelijke gedragsschending door een Lidstaat van de EU
4. Het bewaken van de uitleg en toepassing van verordeningen en richtlijnen in de EU

A
  1. Het in gebreke stellen van Lidstaten wegens de niet naleving van het EU-recht
45
Q

Ingevolge de Awb is het mogelijk om te klagen over een gedraging van een bestuursorgaan.
Welke van de onderstaande beweringen hierover is juist?
1. Alleen een belanghebbende kan een klacht indienen.
2. Een klacht kan zich alleen richten tegen een individuele persoon als zodanig.
3. Alvorens te klagen bij de nationale ombudsman moet eerst een klacht over de gedraging worden ingediend bij het betrokken bestuursorgaan.
4. Het is mogelijk om tegen de behandeling van een klacht beroep in te stellen bij de bestuursrechter.

A
  1. Alvorens te klagen bij de nationale ombudsman moet eerst een klacht over de gedraging worden ingediend bij het betrokken bestuursorgaan.
    ==>
    Antwoord C: art. 9:20 Awb.
46
Q

Alfred van Dam is ambtenaar in dienst van de gemeente Soest. Namens het college van burgemeester en wethouders verleent hij onder andere omgevingsvergunningen.
Op grond waarvan mag Alfred een omgevingsvergunning verlenen?
1. Delegatie
2. Attributie
3. Machtiging
4. Mandaat

A
  1. Mandaat
    ==> Het correcte antwoord is ‘’Mandaat’’. Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 2.9) en art. 10:1 Awb. mandaat houdt in de bevoegdheid om in naam van een
    bestuursorgaan besluiten te nemen. De ambtenaar is geen bestuursorgaan, maar neemt
    besluiten (omgevingsvergunningen) in naam van het college van B & W.
47
Q

In de Algemene Plaatselijke Verordening Veendam 2020 zijn onder meer de volgende bepalingen opgenomen:
Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.
1. Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:
a. langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een door het college aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente;
b. op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.
2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid, aanhef en onder a.
3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement of de Provinciale landschapsverordening.
4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
De bestuursbevoegdheid in artikel 5:6 lid 1 sub b van de APV is een voorbeeld van:
1. Beleidsruimte
2. Beleidsregels
3. Beoordelingsruimte
4. Geen van bovenstaande

A
  1. Beoordelingsruimte
    ==> Het correcte antwoord is ‘’Beoordelingsruimte’’. Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 2.8.1. Beoordelingsruimte betreft het toepassen van de normcondities, in dit geval of het ‘schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente’, aangeduid door de begrippen ‘naar het oordeel van’.
48
Q

Welke van de onderstaande bepalingen behoort tot het formele bestuursrecht?
1. Artikel 2:1 lid 1 sub a Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
2. Artikel 7:1 lid 1 Algemene wet bestuursrecht
3. Artikel 4:49 lid 1 sub a Algemene wet bestuursrecht
4. Artikel 6:13 lid 1 Wet ruimtelijke ordening

A
  1. Artikel 4:49 lid 1 sub a Algemene wet bestuursrecht
    ==> Het correcte antwoord is Artikel 7:1 lid 1 Algemene wet bestuursrecht. Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 1.1.5. Het formele bestuursrecht betreft bepalingen van procedurele aard. Een voorbeeld hiervan betreft art. 7:1 Awb, waarin wordt bepaald dat bezwaar in beginsel een vereiste voorprocedure is voordat beroep kan worden ingesteld bij de bestuursrechter. De andere genoemde bepalingen zijn allen materieel van aard en zien
    op de inhoudelijke kant van het bestuursrecht.
49
Q

Steven en Saskia de Jong willen hun appartement aan de Hermanus Boexstraat te Eindhoven verbouwen. Als handige doe-het-zelvers zijn zij voornemens de verbouwing zelf uit te voeren, en wel in het weekend van 13 en 14 november 2020. Zij vragen bij de gemeente een vergunning aan voor het plaatsen van een container ter grootte van 6m3 op deze dagen. Het college van burgemeester en wethouders weigert de vergunning te verlenen, omdat op grond van de geldende APV geen container in een winkelstraat geplaatst mag worden gedurende het weekend.
De beslissing van het college om geen vergunning te verlenen is:
1. Een besluit in de zin van art. 1:3 lid 1 Awb en een beschikking in de zin van art. 1:3 lid 2 Awb
2. Geen besluit in de zin van art. 1:3 lid 1 Awb, maar wel een beschikking in de zin van art. 1:3 lid 2 Awb
3. Een besluit in de zin van art. 1:3 lid 1 Awb, maar geen beschikking in de zin van art. 1:3 lid 2 Awb
4. Geen besluit in de zin van art. 1:3 lid 1 Awb en geen beschikking in de zin van art. 1:3 lid 2 Awb

A
  1. Geen besluit in de zin van art. 1:3 lid 1 Awb, maar wel een beschikking in de zin van art. 1:3 lid 2 Awb
    ==>
    Het correcte antwoord is ‘’Geen besluit in de zin van art. 1:3 lid 1 Awb, maar wel een beschikking in de zin van art. 1:3 lid 2 Awb’’. Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 4.2). Het afwijzen van een aanvraag betekent dat er geen rechtsgevolg aan de beslissing verbonden is. Om die reden kan er geen sprake zijn van een besluit in de zin van art. 1:3 lid 1 Awb. Evenwel wordt de afwijzing van een aanvraag gelijkgesteld met
    een beschikking in de zin van art. 1:3 lid 2 Awb. Een vergunning is een besluit dat niet
    van algemene strekking is omdat het geldt voor een aanwijsbare groep personen (in
    casu: Steven en Saskia). De beslissing van het college is daarom géén besluit in de zin
    van art. 1:3 lid 1 Awb, maar wél een beschikking in de zin van art. 1:3 lid 2 Awb.
50
Q

Deniz Bolat is uitbater van het enige café in een Zuid-Limburgs dorp. Hij verneemt dat het college van burgemeester en wethouders een terrasvergunning heeft verleend ten behoeve van een nieuw dorpshuis, dat op ca. 50 meter afstand van het café van Deniz zal worden gebouwd. Bang voor omzetdaling tekent Deniz onmiddellijk bezwaar aan tegen de verleende vergunning.
Kan Deniz als directbelanghebbende worden aangemerkt?
1. Ja, als enige uitbater van een café in de buurt is er sprake van een persoonlijk belang.
2. Nee, aangezien de omzetdaling nog niet zeker is heeft Deniz geen actueel belang.
3. Ja, Deniz heeft een rechtstreeks financieel belang.
4. Nee, Deniz is als concurrent derdebelanghebbende.

A
  1. Nee, Deniz is als concurrent derdebelanghebbende.
    ==>
    Het correcte antwoord is ‘’ Nee, Deniz is als concurrent derdebelanghebbende’’. Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 2.3). Directbelanghebbende is degene tot wie een vergunning is gericht (de ‘normadressaat’ van de beschikking). Dat is Deniz niet.
51
Q

De stichting ‘Vrienden van broedvogels’ tekent bezwaar aan tegen een omgevingsvergunning voor de verbouwing van een restaurant op Ameland. Het restaurant is gelegen in de Kooiplaats, een gehucht dat zich nabij belangrijke broedplekken van zeldzame vogels bevindt. De stichting is bang dat de verbouwing broedplekken van de Wulp (Numenius Arquata) zal aantasten. Krachtens de statuten heeft de stichting louter tot doel juridische procedures te voeren tegen activiteiten die nadelige invloed kunnen hebben op het broedgedrag van vogels.
Kan de stichting bij het voeren van bezwaar als belanghebbende worden aangemerkt?
1. De stichting is belanghebbende in de zin van art. 1:2 lid 1 Awb, want krachtens haar doelstellingen heeft zij een direct belang bij het besluit.
2. De stichting is belanghebbende in de zin van artikel 1:2 lid 3 Awb, aangezien zij opkomt voor een belang dat blijkens haar statuten wordt behartigd.
3. De stichting is geen belanghebbende in de zin van artikel 1:2 lid 3 Awb, aangezien zij niet voldoet aan de finaliteitseis.
4. De stichting is geen belanghebbende in de zin van artikel 1:2 lid 3 Awb, aangezien er geen sprake is van feitelijke werkzaamheden.

A
  1. De stichting is geen belanghebbende in de zin van artikel 1:2 lid 3 Awb, aangezien er geen sprake is van feitelijke werkzaamheden.
    ==> Het correcte antwoord is ‘’ De stichting is geen belanghebbende in de zin van artikel 1:2 lid 3 Awb, aangezien er geen sprake is van feitelijke werkzaamheden’’. Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 2.3.2). Ten aanzien van rechtspersonen geldt dat zij moeten voldoen aan de vereisten van 1:2 lid 3 Awb.
    Uit het discussiebord:
    Het uitsluitend instellen van bezwaar en beroep tegen besluiten (of het geven van informatie daarover) is niet aangemerkt als een voldoende feitelijke werkzaamheid
    Bezwaar- of beroepsprocedures zijn geen feitelijke werkzaamheden in de zin van artikel 1:2, lid 3 Awb.
52
Q

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem neemt op grond van de Marktverordening 2004 een besluit om het aantal standplaatsen van de wekelijkse markt te wijzigen.
Van wat voor type besluit is hier sprake?
1. Een concretiserend besluit van algemene strekking.
2. Een beschikking.
3. Een algemeen verbindend voorschrift (avv).
4. Een plan.

A
  1. Een concretiserend besluit van algemene strekking.
    ==> Het correcte antwoord is ‘’ Een concretiserend besluit van algemene strekking‘’. Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 4.4.3). Het bepalen van het aantal standplaatsen is een materieel criterium dat invulling geeft aan de marktverordening. Het besluit is daarom een concretiserend besluit van algemene strekking.
53
Q

De gemeenteraad van Heerlen stelt een nieuwe Algemene Plaatselijke Verordening (APV) op. Welke van de onderstaande bepalingen is daarop zeker niet van toepassing?
1. Artikel 2:4 Awb
2. Artikel 3:3 Awb
3. Artikel 3:46 Awb
4. Artikel 8:3 Awb

A
  1. Artikel 3:46 Awb
    ==>
    Het correcte antwoord is ‘’Artikel 3:46 Awb’’. Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 4.4 en 4.4.1). Op grond van art. 3:1 lid 1 sub b Awb zijn afdeling 3.6 en 3.7 niet van toepassing op besluiten die algemeen verbindende voorschriften inhouden. Art. 3:46 is onderdeel van afdeling 3.7. Artikel 3:1 lid 1 sub a bepaalt dat afdeling 3.2 slechts van
    toepassing is voor zover de aard van de besluiten zich daartegen niet verzet
54
Q

Gedupeerde woningeigenaren in het aardbevingsgebied boven het Groningenveld kunnen bij het Samenwerkingsverband Noord-Nederland een subsidie aanvragen om hun huis duurzamer te maken, mits zij aan bepaalde voorwaarden voldoen. Het is daarmee, bijvoorbeeld, mogelijk om zonnepanelen te installeren.
Wat voor type beschikking is deze subsidie niet?
1. Een persoonlijke beschikking.
2. Een beschikking op aanvraag.
3. Een belastende beschikking.
4. Een declaratoire beschikking.

A
  1. Een declaratoire beschikking.
    ==> Het correcte antwoord is ‘’Een declaratoire beschikking’’. Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 4.5).
55
Q

Welk algemeen beginsel van behoorlijk bestuur is niet gecodificeerd in de Algemene Wet Bestuursrecht?
1. Het verbod van vooringenomenheid.
2. Het gelijkheidsbeginsel.
3. Het formele zorgvuldigheidsbeginsel.
4. Het motiveringsbeginsel.

A
  1. Het gelijkheidsbeginsel.
    ==> Het correcte antwoord is ‘’ Het gelijkheidsbeginsel’’. Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 5.2.6).
56
Q

Lees het onderstaande tekstfragment uit het arrest HR 27 maart 1987, AB 1987/273, m.nt. F.H. van der Burg (IKON-beleidsconsulenten).
Onderdeel 3 van middel I richt zich in de eerste plaats tegen ‘s hofs oordeel (eerste tussenarrest, r.o. 12) dat ‘de overheid, ook bij het uitoefenen van bevoegdheden uit privaatrechtelijke overeenkomsten als de onderhavige, algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht dient te nemen’, evenwel tevergeefs. Een overheidslichaam behoort bij het uitoefenen van zijn bevoegdheden uit een erfpachtsverhouding de algemene beginselen van behoorlijk bestuur — en derhalve ook het gelijkheidsbeginsel als een van die beginselen — in acht te nemen. Voor zover het slot van het onderdeel onder a, betoogt dat het gelijkheidsbeginsel hier slechts aan de orde zou kunnen komen in het kader van de toepassing van een aan de overheid meer ruimte latende redelijkheidsmaatstaf en daarom hier een zwakkere werking dan in het bestuursrecht zou hebben, gaat het uit van een onjuiste rechtsopvatting.
Welke rechtsregel kan uit dit arrest worden afgeleid?
1. De burgerlijke rechter moet bij privaatrechtelijke handelingen van de overheid indirect toetsen aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
2. De burgerlijke rechter moet bij privaatrechtelijke handelingen van de overheid rechtstreeks toetsen aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
3. De bestuursrechter moet bij privaatrechtelijke handelingen van de overheid indirect toetsen aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
4. De bestuursrechter moet bij privaatrechtelijke handelingen van de overheid rechtstreeks toetsen aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

A
  1. De burgerlijke rechter moet bij privaatrechtelijke handelingen van de overheid rechtstreeks toetsen aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
    ==> Het correcte antwoord is ‘’De burgerlijke rechter moet bij privaatrechtelijke handelingen van de overheid rechtstreeks toetsen aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur’’.
    Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 5.2.9). Het fragment is afkomstig uit het arrest HR 23 maart 1987, AB 1987/273, m.nt. F.H. van der Burg (IKON-beleidsconsulenten) en is te vinden in r.o. 3.3.
57
Q

Lees de onderstaande stellingen.
I. Het intrekken en/of wijzigen van een beschikking is niet mogelijk omdat de Awb op dit punt nog geen uniforme regeling bevat.
II. Wanneer de aanvrager van een beschikking onrechtmatig of frauduleus heeft gehandeld is intrekking of wijziging van een gebonden beschikking mogelijk, zelfs als de wet hierover zwijgt.
Welk alternatief is hier van toepassing?
1. Alleen stelling 1 is juist.
2. Beide stellingen zijn onjuist.
3. Beide stellingen zijn juist.
4. Alleen stelling 2 is juist.

A
  1. Alleen stelling 2 is juist.
    ==> Het correcte antwoord is ‘’Alleen stelling 2 is juist’’. Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 5.4). Ondanks dat de Awb nog geen uniforme regeling bevat aangaande het intrekken of wijzigen van een beschikking, is dit onder voorwaarden mogelijk. Dit is bijvoorbeeld het geval bij onrechtmatig/frauduleus handelen bij begunstigende beschikkingen. Stelling 1 is daarom onjuist en stelling 2 is juist.
58
Q

Casus: Eik in de achtertuin
Johan en Marijke van der Velden willen een aanbouw realiseren aan de achterzijde van hun woonhuis te Assen. Probleem is dat op de plek van de beoogde aanbouw een gigantische eik staat. De boom staat daarnaast op circa 50 centimeter van de erfgrens en voorziet de tuin van buurman Suurmeijer van belangrijke schaduw in de zomer. Suurmeijer gebruikt de eik daarnaast sinds jaar en dag om zijn hangmat aan op te hangen. Het echtpaar Van der Velden vraagt desalniettemin een omgevingsvergunning om te kappen aan bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Assen.
Stel: het college van burgemeester en wethouders van Assen is voornemens om de omgevingsvergunning voor de kap van de boom te verlenen. Wie moeten in dat geval worden gehoord?
1. Zowel het echtpaar Van der Velden als buurman Suurmeijer moet worden gehoord.
2. Alleen buurman Suurmeijer moet worden gehoord.
3. Noch het echtpaar Van der Velden, noch buurman Suurmeijer moet worden gehoord.
4. Alleen het echtpaar Van der Velden moet worden gehoord.

A
  1. Noch het echtpaar Van der Velden, noch buurman Suurmeijer moet worden gehoord.
    ==>
    Het echtpaar Van der Velden vraagt de omgevingsvergunning voor de kap van de boom aan en het college van burgemeester en wethouders is voornemens om die te verlenen. Om die reden wordt niet voldaam aan de toepassingsvoorwaarden - gehele of gedeeltelijke weigering van de aanvraag voor een beschikking - en is artikel 4:7 Awb niet van toepassing. Met betrekking tot de buren speelt hetzelfde probleem maar dan ten aanzien van artikel 4:8 Awb. Er wordt niet voldaan aan de toepassingsvereisten die in deze bepaling worden genoemd (artikel 4:8, lid1, sub a en b Awb).
    Bij deze en andere tentamenvragen dient u uit te gaan van informatie die in de casus staat. Uit de informatie in de casus blijkt uit niets - er is geen enkele expliciete aanwijzing - dat aan alle toepassingsvoorwaarden (waaronder het verstreken van gegevens) van artikel 4:8 Awb wordt voldaan. Om die reden is deze bepaling niet van toepassing.
59
Q

Casus: Eik in de achtertuin
Johan en Marijke van der Velden willen een aanbouw realiseren aan de achterzijde van hun woonhuis te Assen. Probleem is dat op de plek van de beoogde aanbouw een gigantische eik staat. De boom staat daarnaast op circa 50 centimeter van de erfgrens en voorziet de tuin van buurman Suurmeijer van belangrijke schaduw in de zomer. Suurmeijer gebruikt de eik daarnaast sinds jaar en dag om zijn hangmat aan op te hangen. Het echtpaar Van der Velden vraagt desalniettemin een omgevingsvergunning om te kappen aan bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Assen.
Stel dat het college van burgemeester en wethouders ten onrechte afziet van de toepassing van de hoorplicht.
Een dergelijke handelswijze is in strijd met:
1. Het evenredigheidsbeginsel.
2. Het formele zorgvuldigheidsbeginsel.
3. Het materiële zorgvuldigheidsbeginsel.
4. Het verbod van vooringenomenheid.

A
  1. Het formele zorgvuldigheidsbeginsel.
    ==> Het correcte antwoord is ‘’Het formele zorgvuldigheidsbeginsel’’. Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 5.2.2). Artikel 4:7 en 4:8 Awb vormen een uitwerking van het formele zorgvuldigheidsbeginsel. Indien het bestuursorgaan aan de hoorplicht voorbij gaat
    ontstaat derhalve strijd met dit beginsel.
60
Q

Casus: Eik in de achtertuin (vraag 13 t/m 15)
Johan en Marijke van der Velden willen een aanbouw realiseren aan de achterzijde van hun
woonhuis te Assen. Probleem is dat op de plek van de beoogde aanbouw een gigantische eik staat. De boom staat daarnaast op circa 50 centimeter van de erfgrens en voorziet de tuin van buurman Suurmeijer van belangrijke schaduw in de zomer. Suurmeijer gebruikt de eik daarnaast sinds jaar en dag om zijn hangmat aan op te hangen. Het echtpaar Van der Velden vraagt desalniettemin een omgevingsvergunning om te kappen aan bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Assen.
Stel dat het echtpaar Van der Velden de aanvraag voor de vergunning abusievelijk bij de gemeente Ae en Hunze zou indienen. Wat dient het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ae en Hunze dan met de aanvraag te doen?
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ae en Hunze moet in dat geval:
1. Zich onbevoegd verklaren om de aanvraag in behandeling te nemen.
2. De ingediende aanvraag onverwijld terugsturen naar het echtpaar Van der Velden en het college van burgemeester en wethouders van Assen daarvan in kennis stellen.
3. De ingediende aanvraag niet-ontvankelijk verklaren.
4. De aanvraag onverwijld doorsturen naar het college van burgemeester en wethouders van Assen en het echtpaar Van der Velden daarvan in kennis stellen.

A
  1. De aanvraag onverwijld doorsturen naar het college van burgemeester en wethouders van Assen en het echtpaar Van der Velden daarvan in kennis stellen.
    ==> Het correcte antwoord is ‘’De aanvraag onverwijld doorsturen naar het college van burgemeester en wethouders van Assen en het echtpaar Van der Velden daarvan in kennis stellen’’. Zie art. 2:3 lid 1 Awb dat de doorzendplicht regelt, welke inhoudt dat een bestuursorgaan geschriften doorzendt waarbij een ander bestuursorgaan kennelijk bevoegd is, met mededeling daarvan aan de afzender. De andere alternatieven zijn daarmee onjuist.
61
Q

Jan de Boer heeft in het buitengebied van Laren zonder de benodigde omgevingsvergunning om te bouwen een garage gebouwd ten behoeve van het stallen van zijn verzameling oldtimers. Omdat een voorwaarschuwing die het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college van B & W) van Laren niet heeft geholpen, besluit het college om door middel van een last onder bestuursdwang een einde te maken aan deze overtreding. Jan krijgt een termijn van zes weken om de garage te (laten) verwijderen. Als de garage er na die termijn nog staat, zal deze in opdracht van het college van B & W worden afgebroken. Voor het overige staat er niets in de brief waarmee de last onder bestuursdwang wordt opgelegd. Aan het einde van de geboden hersteltermijn staat de garage er nog. Een aannemer is in opdracht van het college van burgemeester en wethouders onderweg om de garage af te breken. Als Jan dat hoort breekt hij de garage razendsnel eigenhandig af. Desondanks stuurt het college van B&W een rekening naar Jan. Jan stelt dat hij de factuur niet hoeft te betalen.
Welke van de onderstaande beweringen is correct?
1. Het college van B&W kan de kosten niet op Jan verhalen, voor zover het de kosten van de voorbereidende handelingen betreft.
2. Het college van B&W kan de kosten niet op Jan verhalen omdat de handhavingsbeschikking geen kostenverdeling vermeldt.
3. Het college van B&W kan de kosten niet op Jan verhalen omdat hij niet op voorhand op de hoogte is gesteld van de komst van de aannemer.
4. Het college van B&W kan de kosten niet op Jan verhalen, omdat hij alsnog de garage zelf heeft afgebroken.

A
  1. Het college van B&W kan de kosten niet op Jan verhalen omdat de handhavingsbeschikking geen kostenverdeling vermeldt.
    ==>
    Het correcte antwoord is ‘’ Het college van B&W kan de kosten niet op Jan verhalen omdat de handhavingsbeschikking geen kostenverdeling vermeldt’’. Dit volgt uit artikel 5:25 Awb. Zie ook R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 7.3.
    Uit het discussiebord:
    Artikel 5:25, lid 4 is hier niet van toepassing omdat er een specifieker antwoord is - namelijk artikel 5:25, lid 2 Awb - dat (nog) beter past.
62
Q

Ingevolge de beginselplicht tot handhaving dient een bestuursorgaan dat bevoegd is tot handhavend optreden dat in beginsel te doen. Welke van onderstaande situaties vormt geen uitzondering op de beginselplicht tot handhaving?
1. Indien sprake is van tijdelijk gedogen van de overtreding bij een overmachtssituatie door middel van een gedoogverklaring.
2. Indien concreet zicht bestaat op het legaliseren van de illegale situatie door de verlening van een vergunning.
3. Indien sprake is van geringe ernst van de overtreding in verhouding tot het algemeen belang.
4. Indien sprake is van een beroep bij de bestuursrechter op een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.

A
  1. Indien sprake is van een beroep bij de bestuursrechter op een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.
    ==> Het correcte antwoord is ‘’ Indien sprake is van een beroep bij de bestuursrechter op een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur’’. Zie daarover par. 7.8.1. en 7.8.2 van R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht. In de rechtspraak van de Afdeling bestaat een uitzondering op de beginselplicht tot handhaving indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat daarvan dient te worden afgezien in die concrete situatie. Bij tijdelijk
    gedogen en een overmachtssituatie mag ook van handhaving worden afgezien (par.
    7.8.2). Een beroep op een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur is geen reden om
    af te zien van handhavend optreden. Zelfs bij een geslaagd beroep daarop overweegt
    de Afdeling dat het algemene handhavingsbelang zwaarwegende weegt dan het belang
    van de overtreder.
63
Q

Welke stelling ten aanzien van preventief en repressief toezicht is onjuist?
1. Schorsing en goedkeuring zijn vormen van preventief toezicht.
2. Repressief toezicht kan slechts plaatsvinden indien geen goedkeuring is vereist.
3. Schorsing en vernietiging zijn vormen van repressief toezicht.
4. Preventief toezicht is mogelijk in bij of krachtens de wet te bepalen gevallen.

A
  1. Schorsing en goedkeuring zijn vormen van preventief toezicht.
    ==>
    Het correcte antwoord is ‘’ Schorsing en goedkeuring zijn vormen van preventief toezicht‘’. Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 8.2.1 en 8.2.2. Goedkeuring geldt als preventieve vorm van toezicht (afdeling 10.2.1 Awb) en vernietiging en schorsing gelden als repressieve vormen van toezicht (afdeling 10.2.2 en 10.2.3 Awb).
64
Q

Een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit brengt een controlebezoek aan een restaurant. Hij vraagt aan de eigenaar hem toegang te verlenen tot de bedrijfs- en personeelsruimtes, omdat dit noodzakelijk is om het toezicht op de bereiding uit te kunnen oefenen.
Is de eigenaar verplicht om aan dit verzoek te voldoen?
1. Nee, indien geen cautie is gegeven, heeft de eigenaar geen verplichting om mee te werken.
2. Ja, onder de voorwaarde dat de eigenaar de toezichthouder mag vergezellen.
3. Nee, dat is alleen het geval als de toezichthouder over een rechterlijke machtiging beschikt.
4. Ja, de toezichthouder kan elke plaats betreden met uitzondering van een woning.

A
  1. Ja, de toezichthouder kan elke plaats betreden met uitzondering van een woning.
    ==>
    Het correcte antwoord is ‘’Ja, de toezichthouder kan elke plaats betreden met uitzondering van een woning’’. Op basis van 5:15 Awb kan de toezichthouder elke plaats betreden met uitzondering van een woning zonder toestemming van de bewoner. Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 7.2.1.
65
Q

Lees artikel 176 lid 4 van de Gemeentewet.
De tekst van deze bepaling vormt een voorbeeld van:
1. Een bezwaarschriftprocedure
2. Een administratief beroep
3. Een beroep bij de bestuursrechter
4. Een klachtprocedure

A
  1. Een administratief beroep
    ==> Het correcte antwoord is ‘’ Een administratief beroep’’. Het tekstfragment luidt: “Indien de raad de voorschriften niet bekrachtigt, kan de burgemeester binnen vierentwintig uren administratief beroep instellen bij de commissaris van de Koning” en is een voorbeeld van administratief beroep. Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 9.3.1.
66
Q

In de bezwaarschriftprocedure geldt dat de indiener van het bezwaarschrift er in beginsel niet op achteruit mag gaan ten opzichte van de primaire beslissing (het verbod van reformatio in peius).
Welke functie van de bezwaarschriftprocedure dient dit beginsel?
1. De zeeffunctie
2. De verduidelijkingsfunctie
3. De leerfunctie
4. De rechtsbeschermingsfunctie

A
  1. De rechtsbeschermingsfunctie
    ==>
    Het correcte antwoord is ‘’ De rechtsbeschermingsfunctie’’. Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 9.1.2 van Kern van het bestuursrecht. Het verbod van reformatio in peius is een voorbeeld van een rechtmatigheidsaspect van de bezwaarschriftenprocedure.
67
Q

Daan de Jong wil zijn botenverhuurbedrijf in Almere-Haven (gemeente Almere) uitbreiden en wil om dat doel te realiseren een aantal bomen kappen. Het college van burgemeester en wethouders van Almere verleent aan Daan een omgevingsvergunning voor de kap van een aantal bomen. De stichting ‘Stad en Natuur Almere’ krijgt hier lucht van en wil tegen de verlening van de vergunning bezwaar aantekenen. Het college van burgemeester en wethouders van Almere heeft het besluit op dinsdag 14 juli 2020 aan Daan verzonden.
Wat is de uiterste datum waarop de stichting een bezwaarschrift kan indienen?
1. Dinsdag 11 augustus 2020
2. Maandag 24 augustus 2020
3. Dinsdag 25 augustus 2020
4. Woensdag 26 augustus 2020

A
  1. Dinsdag 25 augustus 2020
    ==> Het correcte antwoord is Dinsdag 25 augustus 2020. Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt (artikel 3:40 Awb). De bekendmaking geschiedt door toezending per post of door uitreiking. Het besluit wordt op 14 juli 2020 verzonden. Dat betekent dat het besluit op 15 juli 2020 wordt bekend gemaakt. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken (artikel 6:7 Awb). Die termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt (artikel 6:8, lid 1 Awb). De uiterste termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is dinsdag 25 augustus 2020 om 23.59 uur.
68
Q

Eddy wil na zijn eindexamen een feestje organiseren in Scheveningen. De benodigde evenementenvergunning wordt door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag afgewezen. Eddy laat het er niet bij zitten. Hij dient een bezwaarschrift in en wordt door de externe bezwaarschriftencommissie gehoord, die vervolgens zijn advies binnen twee weken uitbrengt. De behandelend ambtenaar ziet geen reden om de beslistermijn te verdagen dan wel uit te stellen en wil overgaan tot het opstellen van het besluit op bezwaar.
Wat is de uiterste termijn waarop het college van burgemeester en wethouders van Den Haag een beslissing op bezwaar moet nemen?
1. Binnen 4 weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is verstreken.
2. Binnen 12 weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is verstreken.
3. Binnen 6 weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is verstreken.
4. Binnen 18 weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is verstreken.

A
  1. Binnen 12 weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is verstreken.
    ==>
    Het correcte antwoord is ‘’ Binnen 12 weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is verstreken’’. Eddy wordt gehoord door een externe adviescommissie in de zin van artikel 7:13, eerste lid Awb. Ingevolge artikel 7:10, lid 1 Awb moet het college van burgemeester binnen 12 weken gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is verstreken een beslissing op bezwaar nemen.
69
Q

Artikel 83 lid 1 van de Vreemdelingenwet luidt: “De rechtbank houdt bij de beoordeling van het beroep rekening met:
a feiten en omstandigheden die na het bestreden besluit zijn aangevoerd, en
b wijzigingen van beleid die na het bestreden besluit zijn bekendgemaakt.”
Deze bepaling regelt:
1. De relatieve competentie van de betreffende bestuursrechter
2. De ex nunc toetsing door de betreffende bestuursrechter
3. De absolute competentie van de betreffende bestuursrechter
4. De ex tunc toetsing door de betreffende bestuursrechter

A
  1. De ex nunc toetsing door de betreffende bestuursrechter
    ==>
    Het correcte antwoord is ‘’ De ex nunc toetsing door de betreffende bestuursrechter’’. Voor toetsing door de bestuursrechter geldt doorgaans een ex tunc toetsing (naar het moment waarop de bestreden beslissing is genomen). In deze bepaling wordt hiervan afgeweken voor zover het gaat om beroep inzake een asielvergunning: dan is een ex nunc toetsing aan de orde, omdat ook feiten en omstandigheden en beleidswijzigingen na het bestreden besluit mee worden genomen. Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 9.1.1 en 10.3.
70
Q

Nicky heeft een restaurant aan een pleintje in Almere. Zij vraagt een terrasvergunning aan bij het bevoegd gezag, de burgemeester van Almere. Namens de burgemeester weigert de behandelend ambtenaar om de aanvraag in behandeling te nemen omdat er essentiële informatie voor de behandeling van de aanvraag ontbreekt. Nicky laat het er niet bij zitten en gaat na het doorlopen van de bezwaarschriftprocedure in beroep bij de Rechtbank Midden-Nederland. Die stelt vast dat de burgemeester de aanvraag ten onrechte buiten behandeling heeft gelaten. Nicky is woedend en stelt door de actie van het bevoegde bestuursorgaan intussen € 10.000 schade te hebben geleden. Zij wil de schade verhalen.
Bij welke rechter kan Nicky een verzoek om schadevergoeding indienen?
1. Alleen bij de bestuursrechter.
2. Bij de bestuursrechter of de burgerlijke rechter.
3. Alleen bij de burgerlijke rechter.
4. Bij zowel de bestuursrechter als de burgerlijke rechter.

A
  1. Bij de bestuursrechter of de burgerlijke rechter.
    ==>
    Het correcte antwoord is ‘’ Bij de bestuursrechter of de burgerlijke rechter’’. Ingevolge artikel 8:88, lid 1 Awb is de bestuursrechter bevoegd om op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan tot vergoeding van de schade te veroordelen die de belanghebbende lijdt en zal lijden als gevolg van een onrechtmatige daad. Uit de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland volgt dat het college onrechtmatig heeft gehandeld. Op basis van artikel 8:89, tweede lid Awb kan Nicky bij de bestuursrechter of bij de burgerlijke rechter een verzoek tot
    schadevergoeding indienen. NB: De uitzondering van artikel 8:89, lid 1 Awb doet zich
    niet voor. Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 10.7.
71
Q

De bestuursrechter kan teneinde een geschil definitief te beslechten gebruikmaken van de bestuurlijke lus.
Welke van de onderstaande beweringen met betrekking tot de bestuurlijke lus is onjuist?
1. De bestuursrechter kan de bestuurlijke lus via een tussenuitspraak in werking stellen.
2. De bestuursrechter kan de bestuurlijke lus toepassen ondanks een gegrondverklaring van het beroep.
3. De bestuursrechter kan de bestuurlijke lus alleen toepassen op verzoek van één van de partijen.
4. De bestuursrechter kan de bestuurlijke lus alleen toepassen indien derde belanghebbenden niet onevenredig worden benadeeld.

A
  1. De bestuursrechter kan de bestuurlijke lus alleen toepassen op verzoek van één van de partijen.
    ==> Het correcte antwoord is ‘’De bestuursrechter kan de bestuurlijke lus alleen toepassen op verzoek van één van de partijen’’. Dit vloeit voort uit artikel 8:41a jo. 8:51a Awb en R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 10.7.
72
Q

Piet gaat langs bij het gemeentehuis in zijn woonplaats en vraagt een paspoort aan. De ambtenaar van Burgerzaken laat hem weten dat hij zijn vingerafdrukken moet scannen. Piet vindt dit een inbreuk op zijn privacy. Hij eist dat hij zijn paspoort krijgt zonder de vingerafdrukken te nemen. Zijn aanvraag wordt vervolgens afgewezen. Piet laat het er niet bij zitten en begint een procedure. Bij de bestuursrechter voert hij strijd met artikel 8 EVRM (het recht op respect voor privéleven) aan. De bestuursrechter verklaart zijn beroep ongegrond en vermeldt de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Piet is hier zo boos over dat hij meteen een klacht wil indienen bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Met de hulp van een bevriende jurist stelt hij een verzoekschrift op. Deze stuurt hij acht weken na de uitspraak van de rechtbank op.
Om welke reden zal het EHRM het verzoekschrift niet-ontvankelijk verklaren?
1. De klacht valt buiten de werkingssfeer van het EVRM.
2. Het verzoekschrift is niet binnen de gestelde termijn ingediend.
3. De zaak is niet voorgelegd aan een nationale rechterlijke instantie.
4. Op de zaak is niet beslist door de nationale rechter in hoogste instantie.

A
  1. Op de zaak is niet beslist door de nationale rechter in hoogste instantie.
    ==> Het correcte antwoord is ‘’ Op de zaak is niet beslist door de nationale rechter in hoogste instantie’’. Dit volgt uit artikel 35 eerste lid, EVRM, dat bepaalt dat het Hof
    geen verzoekschrift behandelt indien niet alle nationale rechtsmiddelen zijn uitgeput en
    het verzoekschrift niet binnen 6 maanden is ingediend. Zie in dat verband R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 10.11.1 van Kern van het bestuursrecht.
73
Q

John vraagt een exploitatievergunning aan voor een horecagelegenheid in de binnenstad van Amsterdam. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam wijst deze af op grond van de APV vanwege zijn ‘levenswandel’. Hij is namelijk in het verleden veroordeeld voor rijden onder invloed en mishandeling. John voert een procedure tegen de afwijzing. In beroep voert zijn advocaat bij de rechter aan dat de afwijzing in strijd is met de Dienstenrichtlijn van de Europese Unie. De rechter twijfelt over de interpretatie van de Dienstenrichtlijn en overweegt een prejudiciële vraag te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.
Welke functie van het Hof van Justitie van de Europese Unie wordt hiermee gediend?
1. Het bewaken van de uitleg en toepassing van verordeningen en richtlijnen in de EU.
2. Het bieden van rechtsbescherming tegen handelingen van instellingen van de EU.
3. Het beoordelen van een mogelijke verdragsschending door een Lidstaat van de EU.
4. Het in gebreke stellen van Lidstaten wegens de niet naleving van het EU-recht.

A
  1. Het bewaken van de uitleg en toepassing van verordeningen en richtlijnen in de EU.
    ==> Het correcte antwoord is ‘’Het bewaken van de uitleg en toepassing van verordeningen en richtlijnen in de EU’’. Zie hierover R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 10.11.2 van Kern van het bestuursrecht.
74
Q

Cigdem ontving jarenlang kinderopvangtoeslag van de Belastingdienst, totdat zij een beschikking kreeg dat zij de toeslag over meerdere jaren onterecht heeft ontvangen en dat zij deze dient terug te betalen. Als Cigdem meerdere malen om een toelichting vraagt, krijgt zij geen reactie van de Belastingdienst. De enige keer dat zij de behandelend ambtenaar te spreken krijgt, geeft deze aan dat zij niet zo moet zeuren. Cigdem ontvangt verder slechts een aantal documenten met zwartgelakte tekst. Cigdem heeft gehoord dat de Nationale Ombudsman bezig is met het onderwerp belastingtoeslagen en wil daar haar beklag doen over de onbehoorlijkheid waarmee zij is bejegend.
Kan Cigdem direct naar de Nationale Ombudsman stappen?
1. Ja, alleen de Nationale Ombudsman kan klachten over rijksdiensten behandelen.
2. Nee, zij dient eerst beroep in te stellen bij de bestuursrechter.
3. Ja, mits zij belanghebbende is in de zin van artikel 1:2 Awb.
4. Nee, zij dient eerst een klacht in te dienen bij het betrokken bestuursorgaan.

A
  1. Nee, zij dient eerst een klacht in te dienen bij het betrokken bestuursorgaan.
    ==> Het correcte antwoord is ‘’ Nee, zij dient eerst een klacht in te dienen bij het betrokken bestuursorgaan’’. Zie artikel 9:20, lid 1 Awb dat bepaalt dat alvorens een verzoek
    aan de Nationale Ombudsman te doen, de verzoeker over de gedraging een klacht moet
    indienen bij het betreffende bestuursorgaan. Daarbij hoeft de verzoeker dus niet aan de
    belanghebbende-criteria te voldoen. Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht par. 10.12.
75
Q

Als wordt geconstateerd dat een woning illegaal is gebouwd, dan kan zowel een bestuursrechtelijke sanctie als een strafrechtelijke boete worden opgelegd.
Welke bewering is in dit geval juist?
1. Een strafrechtelijke boete en een bestuurlijke boete kunnen niet tegelijkertijd maar wel na elkaar worden opgelegd.
2. Vanwege het ne bis in idem-beginsel moet een keuze worden gemaakt tussen een strafrechtelijke boete en een bestuursrechtelijke herstelsanctie.
3. Een bestuursrechtelijke herstelsanctie en een strafrechtelijke sanctie kunnen tegelijkertijd worden opgelegd.
4. Meerdere bestuursrechtelijke herstelsancties kunnen tegelijkertijd worden opgelegd.

A
  1. Een bestuursrechtelijke herstelsanctie en een strafrechtelijke sanctie kunnen tegelijkertijd worden opgelegd.
    ==> Het correcte antwoord is Een bestuursrechtelijke herstelsanctie en een strafrechtelijke sanctie kunnen tegelijkertijd worden opgelegd. Zie R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, par. 7.2.2 en 7.2.3 en 7.7. Een strafrechtelijke boete en een bestuurlijke boete kunnen niet na elkaar worden opgelegd, omdat zij een bestraffend doel hebben en dit zou in strijd zijn met het una via-beginsel (artikel 5:44 Awb).