Overige zelfstudie I Flashcards

Trisomie 21, typen weefsels (40 cards)

1
Q

Hoeveel ziekten worden getest in de hielprik?

A

27 ernstige en zeldzame ziekten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Variant

A

Verandering in het DNA
Pathogene: kunnen leiden tot verstoring van structuur of functie van eiwit
Benigne: veroorzaken geen verstoring van een proces
naamgeving gebeurt door: veranderde aminozuur, positie van aminozuur, mutatie (Phe508del)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Zweettest

A

Wordt gedaan bij verdenking op CF.
Is positief bij >60 mmol/l
Is negatief bij <30 mmol/l

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hematoxyline

A

Is paars en kleurt celkernen aan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Eosine

A

Is rood en kleurt eiwitten aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke typen weefsel heeft het lichaam?

A

Zenuwweefsel
Spierweefsel
Bindweefsel
Epitheel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn functies van epitheel?

A

Geeft bescherming
Zorgt voor absorptie en secretie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Eenlagig plaveiselcelepitheel

A

Op plekken waar diffusie lubricatie en filtratie plaatsvinden.
Vb.:
Alveoli, kapsel van bowman, mesotheel van pleura

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Meerlagig plaveiselcelepitheel

A

Er zitten niet alleen cellen op de basaalmembraan.
2 soorten:
- Keratiniserend: cellen worden basaal geboren en gaan naar boven om uit te rijpen tot keratine materiaal. Bv. huid
- Niet-keratiniserend: geen keratine weefsel, bv. mond

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Eenlagig cilindrisch epitheel

A

Vooral in tractus digestivus
Vaak microvilli en cilia erop.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Pseudomeerlagig cilindrisch epitheel

A

Alle cellen liggen op basaalmembraan. Is trilhaardragend. Vooral in respiratoire epitheel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Eenlagig en meerlagig kubisch epitheel

A

bij epithelen die een rol spelen in absorptie en secretie.
Vaak in klieren en nefron

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Overgangsepitheel

A

Urotheel, vooral in blaas en urinewegen.
Het is pseudomeerlagig, meerlagig en soms plat en soms kubisch.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Elementair bindweefsel

A
  • Bindweefsel:
    *losmazig ongeorganiseerd: tussen zenuwen en spierbundels, en onder epitheel
    *Dense ongeorganiseerd: bij dermis
    *Fibrotisch bindweefsel: georganiseerde dense bindweefsel, bij pezen.
  • Vetweefsel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hyalien kraakbeen

A

Vormgevend en stevig. Oppervlakte is glad, bv. in ribbenkast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Elastisch kraakbeen

A

Vormgevend en elastisch, Bv. in het oor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Fibrotisch kraakbeen

A

Dempend en stevigheid, Bv. in tussenwervelschijven

18
Q

Waaruit bestaat bot?

A

Cortex (hard), trabekels (zacht) en merg.
Het bevat osteocyten (wat bot repareert en onderhoudt), osteoblasten (spelen rol in opbouw), osteoclasten (spelen een rol in afbraak)

19
Q

Dwarsgestreept spierweefsel

A

Skeletspierweefsel dat dwarsgestis en aangestuurd wordt door somatisch zenuwstelse. Dwarsgestreept door H- en Z-banden die sarcomeer (bevat actine en myosine) bevat

20
Q

Glad spierweefsel

A

Autonome zenuwstelsel
Bv. uterus

21
Q

Hartspierweefsel

A

Dwarsgestreept, Autonome zenuwstelsel

22
Q

Glia cellen

A

Oligodendrocyten: centraal, maakt myelineschede om axonen
Astrocyten: ondersteunen metabolisme van neuronen
Microglia cellen: macrofaag van de hersenen
Ependym cellen: bevatten ilia die zorgen voor beweging van vloeistof en absorptie
Schwann cellen: perifeer, maken myelineschede rond axonen

23
Q

Prevalentie

A

Hoe vaak een ziekte voorkomt in een populatie

24
Q

Likelihood ratio

A

De verhouding van de kans dat een testresultaat voorkomt bij mensen met de ziekte ten opzichte van de kans dat hetzelfde resultaat voorkomt bij mensen zonder ziekte. Dit helpt bij het schatten/voorspellen van waarde van een test.

25
Dysmorfe kenmerken trisomie 21
Epicanthusplooi: extra huidplooi naast ogen aan kant van de neus Upslant Lage implant oren Vlak gelaat Nekplooi Macroglossie Sandal gap viervingerlijn Clinodactylie: kromming van vinger Brushfield's spots: witte of grijspbruine vlekken op periferie van iris
26
Medische kenmerken trisomie 21
- Hypotonie - Aangeboren hartafwijkingen: Vaak AVSD - Congenitale maag-darm afwijkingen: duodenumatresie, ziekte van Hirschsprung - KNO afwijkingen: macroglossie, retrognathie (kleine kaak), grote tonsillen, slappe luchtweg - Obesitas - Recidiverende luchtweginfecties - Obstructief slaapapneusyndroom (OSAS) - Gehoor en zicht problemen - Orthopedische problemen - Auto-immuun ziekte: schildklier afwijking, coeliakie, diabetes mellitus - Transiënte leukemie.
27
Ziekte van Hirschprung
Neurale aansturing colon is aangedaan. Er zijn geen ganglioncellen, waardoor geen ontspanning van interne rectum kringspier plaats vind, gevolg is dat er geen meconium geloosd kan worden - Bolle buik - Voedingsproblemen - Braken
28
Transversaal, coronaal, sagittaal
T: boven en onder deel C: voor en achter kant S: Links en rechts
29
Mediaal, lateraal, proximaal en distaal
M: naar midden van lichaam toe L: weg van midden van lichaam P: dichter bij aanhechtingspunt van ledemaat D: verder van aanhechtingspunt van ledemaat
30
Uit welke lagen bestaat het tractus digestivus?
- Mucosa: epithelium, lamina propria (bindweefsel met bloedvaten en immuuncellen) en muscularis mucosa - Submucosa: bindweefsel, bloedvaten, lymfevaten en zenuwvezels. Plexus submucosus - Muscularis propria: gladde spiercellen. Circular muscle en longitudinal muscle. Daartussen zit plexus myentericus - Serosa of Adventitia: bindweefsel
31
Uit welke lagen bestaat de trachea?
Mucosa: cilindrische trilhaarcellen, goblet cellen en basale cellen Submucosa: kraakbeen en klierweefsel Adventita: bindweefsel, vetweefsel en zenuwweefsel
32
Club cellen
Cellen in bronchiolen die epitheel beschermen door glycosaminoglycanen en surfactant uit te scheiden.
33
Surfactant
Houdt alveoli open door oppervlaktespanning te creëren
34
Desmoplastische stromareactie
Reactie van niet-neoplastische cellen in aanwezigheid van maligne tumor, die als doel heeft invasie zo veel mogelijk tegen te gaan
35
Hypertrofie
Vergroting van cellen zonder celdeling
36
Hyperplasie
Vergroting van weefsel door middel van celdeling
37
Atrofie
verkleining van weefsel door verkleining van cellen of afname van aantal cellen.
38
Metaplasie
Reversibele verandering van celtype naar ander type als reactie op een veranderde omgeving
39
Dysplasie
Als weefsel de normale organisatie en structuur verliest, niet reversibel, voorstadium van kanker
40
Carcinoma in-situ
Weefsel vertoont al kenmerken van kanker, maar heeft zich nog niet verspreid.